Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Petrus Hermannus Hugenholtz Jr.]HUGENHOLTZ Jr., (Petrus Hermannus), zoon van zijn gelijknamigen vader uit diens eerste huwelijk, en jongere broeder van Ph.R. Hugenholtz (zie vor. art.), werd geboren te Rotterdam den 31en Juli 1834. Hij bezocht er het Erasmiaansch gymnasium en werd den 14en Sept. 1852 ingeschreven als student te Utrecht, waar o.a. P.R. Mees, L.H. Slotemaker, J.G. Gleichman, J.H. Heidenrijk en H. Pierson tot zijn vriendenkring behoorden. Hij geraakte te Utrecht onder bekoring van Prof. Opzoomers colleges; al bevredigde hem later diens empirisme niet meer, uit diens invloed is het te verklaren dat zijn denken in moderne richting geleid werd, zooals reeds uit zijn proefpreek bleek. Prof. Vinke gaf op deze preek een hoogst ongunstige kritiek, en vader Hugenholtz, die het als een ijdele verwachting inzag dat zijn zoon het voetspoor zou volgen van de Utrechtsche rechtzinnigheid, verklaarde: ‘Nu zie ik in dat ge naar Leiden moet gaan.’ Zoo geschiedde, en den 22en Sept. 1856 werd de jonge Hugenholtz ingeschreven als student aan de Leidsche Academie. Hier ontsloot zich voor hem een nieuwe wereld, en maakten Scholten en Kuenen op hem grooten indruk; hij leefde er een jaar lang buiten de eigenlijke studentenwereld, zich wijdend aan ernstige studie. Na zijn tweede voorstel gehouden te hebben, werd hij in Aug. 1857 bevorderd tot proponent door het Prov. Kerkbestuur van Zeeland. Den 30en Mei 1858 had zijn bevestiging te Hoenderloo plaats door zijn vader (m. Mt. XI:5l.g.; intr. m. Lc. II:10). Het was in den tijd dat Busken Huets Brieven over den Bijbel verschenen. Naast Baurs hoofdwerken en Strauss' Leben Jesu vonden zij een plaats op de schrijftafel van Hugenholtz, die reeds gewonnen was voor de richting van Scholten en Kuenen, en nog met bewondering tot Opzoomer opzag. Had hij aanvankelijk het vertrouwen zijner gemeente gewonnen, straks bleek hun dat zij in zijn prediking iets misten wat zij zochten. En toen hij op Paschen openlijk de lichamelijke opstanding van Christus geloochend had, kreeg hij verscheiden leden zijner Veluwsche gemeente bepaald tegen zich. Intusschen was Hoenderloo hem een voortzetting van den Leidschen studietijd. Hij nam er den 20en Oct. 1861 afscheid (m. 1 Cor. III:2a), en werd den 10en Nov. daarop bevestigd te Renswoude door zijn broeder Ds. Ph.R. Hugenholtz, pred. te Amsterdam (m. 1 Cor. III:9a; intr. m. 1 Cor. XIV:3). Na in Mei 1862 bedankt te hebben voor een beroeping naar Leiden en een paar maanden later voor eene naar Hoorn, volgde hij die naar Leeuwarden op, in Sept. d.a.v. op hem uitgebracht. Hij werd er den 7en Dec. 1862 bevestigd door Ds. J. Romeny, pred. ald. (m. 1 Cor. XVI:10b; intr. m. 1 Cor. XIII:13; afsch. te Renswoude 16 Nov. m. Rom. XII:11). Van Frieslands hoofdstad vertrok hij naar Amsterdam, waar hij den 29en April 1866 (tegelijk met Dr. J. Cramer) werd bevestigd door zijn broeder en geestverwant Ds. Ph.R. Hugenholtz, pred. ald. (m. Mc. IX:50b; intr. 2 Mei m. Rom. XIV:5b; afsch. te Leeuwarden 22 Apr. m. Openb. XIV:6a). Tengevolge van den toenemenden invloed der rechtzinnigen in kiescollege en kerkeraad en den scherpen strijd tusschen | |
[pagina 391]
| |
orthodoxen en modernen werd zijn positie steeds minder aangenaam. Vooral bij de aanneming en bevestiging van lidmaten ondervond hij sterken tegenstand. Aanvankelijk meende hij de vragen, daarbij voorgeschreven, in haar geheel gerust te kunnen voorleggen aan vrijzinnige leerlingen, maar bij toeneming gingen naar zijn eigen getuigenis ook zijne oogen open voor de groote onwaarheid daarin opgesloten. Toen verzoeken om wijzigingen, tot de Synode gericht, vruchteloos waren gebleken, diende een aantal predikanten het z.g.n. ‘non-possumus’ adres in, daarbij verklarend zich niet te kunnen onderwerpen aan een voorgeschreven belijdenis. Ten laatste deed de Synode in 1877 een wanhopige poging om de bevestigingsvragen te wijzigen. Den 21en Sept. 1877 had een samenkomst plaats van eenige leden der Ned. Herv. Gemeente te Amsterdam, bijeengeroepen door het Comité van moderne predikanten en gemeenteleden in de Ned. Herv. Kerk, om afgevaardigden tot dat Comité te benoemen; hier bleek dat sommige gemeenteleden in deze het standpunt der beide broeders Hugenholtz deelden, en het oogenblik gekomen achten om zonder verwijl de Kerk te verlaten. Hugenholtz en zijn broeder hadden in die jaren heftige aanvallen in den kerkeraad te verduren, en zelfs aan het eind van door hen geleide godsdienstoefeningen werd enkele malen door den dienstdoenden ouderling luide geprotesteerd. Daarbij kwam straks de weigering van zeventien rechtzinnige ouderlingen om moderne predikanten bij de aanneming van lidmaten terzijde te staan. Dit leidde tot stichting der Vereeniging tot bevordering van zelfstandig godsdienstig leven, die door populaire voordrachten en Zondagsscholen het vrijzinnig element versterkte en deed aangroeien. Hugenholtz stond in dien tijd even scherp en exclusief tegenover de rechtzinnigen als deze tegenover hem. Na zijn verlaten van de Kerk heeft hijzelf uitdrukkelijk zijn standpunt in dit opzicht afgekeurd, overtuigd als hij was geworden dat de Ned. Hervormde Kerk iets anders is dan een vrije vereeniging tot aankweeking van godsdienstig leven naar ieders inzicht. Anderzijds begreep hij ook in later tijd het standpunt van zijn moderne geestverwanten, die meenden hun plaats in de Kerk niet te mogen prijsgeven. Den 30en Nov. 1877 werd, na breedvoerige gedachtenwisseling onder leiding van zijn broeder Dr. Ph. Hugenholtz en van hem, door 141 mannen en vrouwen het besluit genomen de Kerk te verlaten en zich te constitueeren tot een zelfstandige vereeniging onder den naam De Vrije Gemeente. Hij diende bij den kerkeraad zijn ontslag in tegen 1 Febr. 1878 en gaf hiervan rekenschap in een brochure: Waarom gaan wij heen? die een breedere omwerking bevatte van de door hem op den gedenkdag der Reformatie gehouden toespraak over Hebr. XI:8. Den 20en Jan. 1878 sprak hij zijn afscheidswoord uit (t: 1 Cor. XIII:13). Vrees niet, gij klein kuddeke! met die woorden sprak Hugenholtz den 3en Febr. d.a.v. zijn nieuwe gemeente toe in ‘Maison Stroucken’, hare eerste vergaderplaats. Deze gemeente telde toen ongeveer 300 uitgetredenen uit de Kerk. Den 2en Mei 1880 werd haar eigen gebouw in gebruik genomen, dat ongeveer 1500 personen kan bevatten. Bij het godsdienstonderwijs in haar midden gegeven, werd in een vijfjarigen cursus de Godsdienst van Israël en het Christendom uitvoerig behandeld, een overzicht gegeven van de Heidensche religies en een schets van godsdienst en zedeleer. Voor wie deze cursus om een of andere reden te lang duurde werd een tweejarige cursus gehouden, waar deze onderwerpen meer beknopt en eenvoudig werden saamgevat. Beiden werden besloten met een eindexamen in tegenwoordigheid van het | |
[pagina 392]
| |
Bestuur en de ouders der leerlingen. Den Zondag daarop werden dezen door Hugenholtz als voorzitter, tevens directeur der Godsdienstschool toegesproken en opgewekt toetetreden tot de Vrije Gemeente, maar intusschen daarin geheel vrij gelaten. Met voorliefde handhaafde hij in de Zondagsche samenkomsten ‘de oude classieke gewoonte’ om vóór zijn toespraak ‘een stichtelijk fragment uit den Bijbel’ te lezen, maar daarbij voelde hij sterk behoefte aan ‘uitbreiding van den gezichtskring ook op dit gebied.’ Daarom bezorgde hij met zijn beide broeders in 1882 een ‘stichtelijke bloemlezing voor onzen tijd’ onder den titel: Levenslicht, met medewerking van A.G. v. Hamel e.a. geestverwanten, in 1889 gevolgd door een tweede bloemlezing, onder zijn leiding geput uit de oude godsdiensten, deze droeg tot titel: Levenslicht uit vroeger eeuw. De verzameling werd door hem gecompleteerd door de uitgave in 1904 van: Levenslicht uit den Bijbel. Als officieus orgaan zijner nieuw gestichte gemeente deed hij sinds hare oprichting verschijnen De Stemmen uit de Vrije Gemeente, waarin hij o.a. tal van reisherinneringen gaf. In het voorjaar van 1888 ondernam Hugenholtz een reis naar Amerika, waar zijn jongste broeder zich gevestigd had; hij was bij zijn terugkeer bevrijd van de ischias, die hem in hevige mate gekweld had, en waarvan hij op allerlei wijzen vergeefs genezing had gezocht. Op zijn Amerikaansche reis, die drie maanden duurde, woonde hij de vergadering bij der Westelijke Unitariërs te Chicago en de Oostelijke te Boston, van de Free Religious Association en van de Society for ethical culture. Van een en ander, alsook van zijn ontmoetingen met vooraanstaande personen ginds van zijn richting gaf hij verslag in Licht en Schaduw, waarin hij zijn indrukken weergaf van het godsdienstig leven in Amerika. Ook in litterarisch opzicht was Hugenholtz breed ontwikkeld, zooals mede uit verschillende zijner geschriften blijkt. Tot zijn lievelingsauteurs behoorden Goethe, CarlyleGa naar voetnoot1), Emerson en George Eliot, aan wier romans en levensgeschiedenis hij in 1890 een reeks van voordrachten in de Vrije Gemeente wijdde. In de vergadering van Moderne Theologen in 1891 besprak hij in een drietal stellingen de ethisch religieuze zijde der litterarische beweging in Nederland, die zich in 1880 begon baan te breken. Bij een en ander, dat hem in die beweging tegenstond, waren hem voor hare lichtzijde de oogen meer en meer opengegaan. Op wijsgeerig gebied had hij veel te danken o.a. aan Windelband's Präludiën. Allanson Picton's Mystery of matter en Religion of the Universe inspireerden hem tot het schrijven van zijn Ethisch Panthéisme, waarin hij zijn eigen religieuze denkbeelden weergaf, en dat bij sympathie ook scherpe critiek vondGa naar voetnoot2). Toen hij als zeventigjarige zijn persoonlijke Indrukken en Herinneringen schreef, noemde hij onder zijn velerlei gemengde aandoeningen de sterkste die van innige en blijde dankbaarheid. De aanhef van Psalm 103 had voor zijn gevoel diepe beteekenis behouden. ‘Niet in den zin van 't geloof aan een menschvormige Voorzienigheid, die aan ieder menschenkind allerlei bijzondere omstandigheden en kleine geschenken op huisvaderlijke wijs toebedeelt, maar van 't vertrouwen op de Oneindige Levensmacht, die de bron is waaruit ons alles toevloeit wat ons leven heiligt en verheft’. | |
[pagina 393]
| |
Tot onderscheiden bewegingen stond hij evenzeer in betrekking als tot verschillende personen. Ook op sociaal terrein was hij in verschillende opzichten reeds te Leeuwarden, en daarna bij toeneming werkzaam. Zoo hielp hij o.a. tot stand brengen de ‘Vereeniging van openbare speelplaatsen.’ Van de socialistische beweging nam hij met belangstelling kennis, al was erin wat hij sterk afkeurde. Heil zag hij in krachtige aaneensluiting van alle ‘echt-vrijzinnigen’ tegenover de heillooze macht van het clericalisme, in zijn schatting ‘thans de gevaarlijke vijand der volksvrijheid’. Als godsdienstleeraar meende hij alleen langs ethischen weg te kunnen trachten den klassenstrijd te temperen en de ‘coöperatie der ideeën’ te bevorderen. Moderne theologen en predikanten werkten z.i. aan dit streven veel te weinig mede. Zes jaren lang was hij lid van het Hoofdbestuur der Maatsch. tot Nut van 't Algemeen, wier algemeene vergadering hij in 1898 presideerde. Behalve o.a. het Toynbee-werk, dat zijn bijzondere aandacht had, ging hem vooral ter harte de bevordering van ‘University-Extension of populaire cursussen over verschillende wetenschappelijke onderwerpen vanwege 't Nut’ te houden. Zelf hield hij vanwege het Amsterdamsch Nutsdepartement zulk een cursus over De ontwikkeling van den godsdienst, door vele onderwijzers en onderwijzeressen gevolgd. Aan den arbeid van tal van vereenigingen op philanthropisch en maatschappelijk terrein nam hij met ijver deel. In bijzondere mate hadden de wereldcongressen van vrijzinnige theologen en woordvoerders zijn sympathie. Nog in 1907 vertegenwoordigde hij vrijzinnig godsdienstig Nederland op het Internationaal Congres te Boston, gelijk vroeger op de Congressen te Genève en te Londen. Toen het Internationaal Congres in 1903 te Amsterdam werd gehouden verwelkomde hij de buitenlanders van verschillende nationaliteit op kranige wijze in hun onderscheiden talen. Ook in de vergaderingen van den Ned. Protestantenbond was hij een bekende figuur. Weinig redenaars weten groote scharen gedurende zoovele jaren door hun woord te boeien, als bij hem het geval was. Zijn groote belezenheid, zijn gemakkelijke voordracht, de frissche vorm, waarin hij zijn gedachten wist te gieten, droegen hiertoe bij. In het voorjaar van 1909 drong een ernstige ziekte hem ontslag te vragen als voorganger der Vrije Gemeente. Niet in staat zijn afscheidswoord uit te spreken, zond hij dit in het licht, met 1 Cor. XIII:13 als motto. Gedurende zijn laatste levensjaar woonde hij met vrouw en dochter op de grens van Haarlem onder Heemstede, waar hij den 12en Aug. 1911 overleed, werkzaam tot het laatst toe. In de gehoorzaal der Vrije Gemeente bevindt zich een marmeren steen met inscriptie, waaruit het streven blijkt dat bovenal zijn leven gekenmerkt heeft: ‘De godsdienst moet zijn de groote sociale macht en alles doordringen van het hoog en heerlijk humaniteitsideaal.’ Hij was ridder in de Orde van den Ned. Leeuw. Hij huwde te Rotterdam den 19en Mei 1858 met Maria Elisabeth Mees, geb. ald. 1833, overl. te Heemstede 1919. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren, waarvan drie jong overleden. In zijn eenige dochter, Margaretha Agatha, vond Hugenholtz een trouwe medewerkster. Voor zijn portretten zie men hieronder litteratuur. Van hem zag het licht: | |
[pagina 394]
| |
T. Colani, Leerredenen. Uit het Fr. vert. M.e. woord ter inl. v. A. Pierson. Rott. 1858. 8e. - Ter gedachtenis. Toespraken t.d. Herv. Gem. te Leeuwarden. Leeuw. 1866. 8o. - De onderlinge verantwoordelijkheid. Godsd. toespr. n. 1 Cor. XII:16. Leeuw. 1868. 8o. - Het oecumenisch concilie. Amst. 1870. 8o (Overgedr. uit: Tijdvragen). - Benjamin Franklin, in: Biblioth. v. Volksvoordrachten, ond. red. v. M.W. Scheltema Ezn. Amst. 1870, '71. 2 dln. 8o, 2e reeks No 2. - Schetsen en tafereelen. Godsd. leesboek voor school en huis. Amst. 1872. 8o. (Uitgeg. d.d. Maatsch. t. Nut. v. 't Alg.). - Waarom gaan wij heen? Een woord v. rekenschap. (Uitgespr. op Herv. dag). Amst. 1877. 8o 1e - 3e veel verm. dr. - Afscheidswoord, uitgespr. den 27en Jan. 1878 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Amst. 1878. 8o. - De dorst naar God. Een woord bij de opening v.h. gebouw der Vrije Gem. te Amst. (Overgedr. uit de Stemmen uit de Vrije Gem.) Amst. 1880. 8o. - Geloofs- en levensvragen. Voordrachten en vertoogen. Amst. 1885. 2 dln. 8o. - Studiën op godsd. en zedek. gebied. Amst. 1884 - '89. 3 dln. 8o. - Karakterbeelden. Amst. 1886. 8o. - Licht en schaduw. Indrukken v.h. godsd. leven in Amerika. Amst. 1888. 8o. - Zedelijke religie. Bewerkt naar M. Salter's Ethical Religion. Amst. 1888. 8o. - [Met J.A. Levy, A.J. Rethaan Macaré en Th. Nolen], Het vraagstuk v.d. verzorging der verwaarloosde kinderen, in opdracht v.d. Maatsch. ‘T. Nut v. 't Alg.’ bewerkt. Amst. 1898. 8o. - Transvaaldag. Toespr. geh. in de Vrije Gem. 12 Nov. 1899 (uitg. t. voord. v.d. wed. en weezen der gesneuv. Transvalers en Or.-Vrijstaters). Amst. 1899. 8o. - Uit natuur en leven. Amst. 1900. 8o. - Godsdienst en leven. Een handleid. bij het godsdienstonderwijs. Amst. 1901. 8o. - Bij het 25jar. bestaan van ‘De Vrije Gemeente’. Toespr., geh. 30 Nov. 1902. Amst. 1902. 8o. - F. Emerson, Frisch leven. Vert. en ingeleid. Amst. 1903. 16o. - Ethisch Pantheisme. Een studie. Amst. 1903. - Indrukken en herinneringen. Amst. 1904. 4o. - Innerlijk leven. Zielsbeschouwingen. Amst. 1907. - Vrije Gemeenten. 1908, in: Kerk en Secte. Baarn. 1907-'10. 8o. - Frans v. Assisi. Een karakterbeeld. Amst. 1909. 8o. - Afscheidswoord aan de leden en vrienden der Vrije Gem. (motto: 1 Cor. 13:13). Amst. 1909. 8o. - [Met G.A. v.d. Bergh v. Eysinga, A. Bruining e.a.], Christus-beschouwingen onder modernen. Met inl. en slotw. v. P. Feenstra Jr. Baarn. 1909. 8o. - Vert. Helen Keller, Het lied v.d. steenen muur. (Geïllustr.) Amst. 1911. 8o. Hij bezorgde de uitgave van: Religion and liberty. Addresses and papers at the second internationaal Council of unitarian and other liberal religious thinkers and workers, held in Amsterdam Sept. 1903. Leyden. 1904. 8o. Onder zijn redactie (m. medew. v. Nellie v. Kol, Felix Ortt e.a.) verscheen voorts: Zieleleven. Amst. 1903, '04. 16o (met den 1en jrg. werd de uitg. gestaakt). Met zijn dochter bezorgde hij een vert. v. Friedr. Paulsen, Inleid. t.d. Wijsbegeerte. Amst. 1911. 8o. In de serie Volksgeschriften (afzonderl. uitg. v. Volks-letterkunde. Uitgeg. d. den vriend van armen en rijken. Inrigting t. bevorder. v. volksgeluk en volkswelvaart, door verspreid. v. nuttige kennis. Amst. 1863-1875. 8o) komen van hem voor ond. Afd. II No 226: Het tooneel en No 238: De kermis. Voorts bijdragen van zijn hand in: Gave der liefde t. voord. v.h. fonds voor weduwen v. Prot. Godsd. onderwijzers in Ned. door J.P. Hasebroek, e.a. Amst. 1868. 8o; in: Proza en Poëzie. Voor visschers gevangen. Door J. ten Brink e.a. Verzam. d. A. v. Laer Jr. 2e Bundel. Amst. (1874). 8o; en in: Fantasia. Nieuwe | |
[pagina 395]
| |
bundel Proza en Poezië door J. ten Brink e.a. Amst. (1878) 8o. en in: Lichtstralen door E. Laurillard e.a. Leiden. 1890. 4o (m. plt.). Hij was mederedacteur (met Ph.R. Hugenholtz, J.G. Schuuring en J.P. Stricker) van de Volksbibliotheek, uitgeg. van wege de Vereen. t. handhav. en voortplant. v.h. liberale beginsel. Amst. 1874-'80. 8o, waarin van hem voorkomt in Eerste achttal No 7: Godsdienst en Eeredienst (ook afz. verschenen Amst. 1875. 8o), en in Vierde Achttal No 8: Augustinus. (N. uitg. ald. 1883. 8o). Voorts gaf hij uit de volgende bloemlezingen: Levenslicht. Stichtel. bloemlez. voor onzen tijd verzam. m. medew. v. G. Birnie, A.G. v. Hamel e.a. Amst. 1882. 8o; 2e goedk. dr. ald. 1886. 8o; Levenslicht uit vroeger eeuwen, m. medew. v. Ph.R. Hugenholtz, W. Jesse e.a. Amst. 1889. 8o; 2e goedk. dr. Amst. 1899, 8o; en Levenslicht uit den Bijbel. Amst. 1904. 8o. Hij redigeerde van den beginne (1878) af de Stemmen uit de Vrije Gemeente, waarin tal van artikelen van zijn hand voorkomen. Met zijn broeder Ph.R. Hugenholtz dichtte hij no 74 van den Liederenbundel van den Ned. Protestantenbond. Ook komen kleinere opstellen van zijn hand voor in Vaderl. Letteroefeningen, Ons Onderwijs, De Tijdspiegel, Chr. Album, De Hervorming, en Alman. v. 't Nut. Na zijn overlijden gaf zijn opvolger als voorganger der Vrije Gem. H. Rogaar uit: Toespraken en artikelen v. P.H. Hugenholtz Jr. Bloemlezing, uitgeg. t. zijner nagedachtenis. M. portr. Amst. 1912. 8o. Litteratuur: P.H. Hugenholtz Jr., Indrukken en herinneringen. - H. Rogaar, Levensber. in: Lett. Lb. 1911-1912, blz. 136-144. - Dez., Ter Herinnering.... Toespr. geh. 10 Sept. 1911 in De Vrije Gem. Uitgeg. t. bate v. ‘De Vrije Gem.’ Amst. Zj. 8o. - Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb., blz. 378. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. V, k. 248 (art. Dr. J. Herderscheê). - De Hervorming. 19, 26 Aug. en 2 Sept. 1911. - N. Rott. Crt. 15 Aug. 1911 (Av.-Blad.) - J. v. Loenen Martinet, P.H. Hugenholtz Jr. (n. aanl. v. zijn gouden jubileum) in: Op de Hoogte. Jrg. 1908, blz. 334, 335 (m. portr.). - De Holl. Revue. XIV. (1909), blz. 838-848 (m. portr.). - Alb. Stud. Rh. Traj., k. 389. - Id. L. Bat., k. 1372. - A.M. Brouwer, De Moderne Richting. Eene hist.-dogm. studie (reg.). - Romein, Pred. Friesl. (reg.). - Sepp, Bibl. v. Ned. Kerkgesch. (reg.). - Reitsma, Herv. en Herv. K. (reg.). - J.H. Gunning, Prof. Dr. J.H. Gunning. Leven en werken. III (reg.). - Geloof en Vrijheid. XI, blz. 263; XV, blz. 83, 220, 291; XVII, blz. 306; XXI, blz. 91. |
|