Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 349]
| |
[Daniël Théodore Huet]HUET (Daniël Théodore), tweede zoon van Théodore François Huet (zie vor. art.), werd geboren te 's-Gravenhage den 1en Oct. 1724, en ingeschreven als student te Leiden den 7en Jan. 1740. Als proponent te Amsterdam werd hij beroepen bij de Waalsche gemeente te Vlissingen, en na peremptoir geëxamineerd te zijn door de Waalsche synode te Zwolle, den 5en Sept. 1748 bevestigd door Ds. J. Chatelain, pred. te Amsterdam. Den 8en Mei 1763 preekte hij er afscheid (m. Fil. I:27), waarop hij den 22en d.a.v. bevestigd werd te Utrecht door zijn oom Ds. Dan. Louis, pred. te Zwolle (m. Hand. II:1-4; intr. m. 2 Cor. IV:7, 8). Hij bleef te Utrecht werkzaam totdat hij den 12en MeiGa naar voetnoot1) 1795 aan verval van krachten in vrede ontsliep. Hij opende in 1752 de Waalsche najaarssynode te Leiden met een rede over 2 Tim. I:8, 9 en fungeerde als modérateur der Waalsche voorjaarssynode te Vlissingen in 1753. Evenals zijn vader en zijn grootvader deed hij zich kennen als een bekwaam godgeleerde; ook beoefende hij de Nederlandsche en Latijnsche dichtkunst. In zijn Inhuldiging v. W.H Friso beschreef hij diens inhuldiging als Heer van Vlissingen; hun Ed. Achtb. lieten het geschrift op aanzienlijke kosten voor rekening der stad te Amsterdam drukken; Huet kreeg daarbij voor zijn arbeid 50 dukaten, hem door den Thesaurier overhandigd. Achter zijn verhandeling vindt men een dichterlijken zegenwensch voor Friso en een Treurdicht op diens overlijdenGa naar voetnoot2), dat beter kwaliteiten vertoont dan vele andere, bij diezelfde gelegenheid verschenen. Ook leverde hij een overzetting in het Latijn van Jeremia's Klaagliederen. Het Latijn was hem zoozeer eigen dat hij een preekschets in die taal opschreef, en daarnaar in het Fransch preekte. Hij huwde den 7en Juni 1750 te Vlissingen met Esther Joly (overl. 1806). Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren, waarvan twee zoons hierna volgen. Portretten zijn van hem niet bekend. Van hem zag het licht: Inhuldiging v. Willem Karel Hendrik Friso, als Erfheer v. Vlissingen op den 5 Junij 1751. Amst. 1754 fol. m. pl. (Bibl. Ned. Lett.). - Lamentationum Jeremiae paraphrasis poëtica. Traj. ad Rh. 1770 4o (Bibl. Ned. Lett.). - De goddelijkheid des Evangelies, afgeleid v. deszelfs verborgenheden. Uit het Fr. vert. Utr. 1772. 8o. - Reflexions sur la Nouvelle Apologie pour Socrate de Mr. J.A. Eberhard. Utr. 1774. 8o. In het Nederd. Bedenkingen over de nieuwe Apologie voor Socrates enz. Utr. 1774. 8o. - Sermons sur divers textes de l'Ecriture Sainte. (Uitgeg. na H.'s overlijden). Amst. 1797. 2 t. 8o. - In Notice sur G. Huet et ses descendants worden bovendien nog aan hem toegekend twee anoniem verschenen geschriftjes: Noodige Waarschuwing aan de Lezers v.d. Ned. Bibliotheek. ('s-Gravenh. 1776), en: Brief aan de Schrijvers v.d. Ned. Bibliotheek. Amst. 1782. Ook gaf hij de preeken uit van zijn vader over Calvijns Catechismus (zie vor. art). In de Recueil de Cantiques de 1802 is de tekst van No 66 van hem. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 434, 435. - Hs. Borger. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. V, k. 244, 245 (art. v. S. Cler). - Haag, La France Prot. VI, p. 7. - Vrolikhert, Vliss. Kerkhemel, blz. 310, 311, 334. - v.d. Aa, Wdb. Ned. Dicht. II, blz. 270, 271. - Boekz. 1748b, 237. - A.G. v. | |
[pagina 350]
| |
Hamel, Conr. Busken Huet, in: Mannen v. Beteek. D.XVIII (1887), blz. 10. - J.H. Hoeufft, Parnasus Lat.-Belg., sive plerique e poëtis Belgii Latinis, epigramm. atque adnot. illustr., p. 226. - [P.J.J. Mounier et M.A. Perk], Tableau des auteurs et des sources du texte et des mélodies du Recueil de Cantiques, p. 14, 25, 32. - Cat. Letterk. I, k. 455; II, k. 581, 898. |
|