Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Théodore François Huet]HUET (Théodore François), meer bekend onder den eerste dezer voornamen, geboren te 's-Gravenhage uit het huwelijk van Gédéon Huet en Anna Lenfant (zie vor. art.), werd ald. den 2en Maart 1698 gedoopt in de Waalsche Kerk. Hij werd bevestigd als predikant bij de Waalsche gemeente in zijn geboortestad den 26en Mei 1720Ga naar voetnoot1), en nam van haar afscheid den 25en Febr. 1731, waarna hij bevestigd werd als Waalsch predikant te Amsterdam den 11en Maart d.a.v. Reeds den 27en Oct. 1733 overleed hij aldaar in den vollen bloei zijns levens. Hij was bekend als redenaar, en ontving zelfs een beroeping naar Berlijn. Behalve door zijn uitgegeven preeken is hij bekend door zijn zeer pijnlijk conflict met Jacques Saurin, die met Chion en Armand de Lachapelle behoorde tot zijne ambtgenooten in Den Haag. Laatstgen. had in een driemaandelijksch tijdschrift, Bibliothèque raisonnée,Ga naar voetnoot2), Saurin heftig aangevallen naar aanleiding van een Dissertation sur le mensonge, in 1728 door dezen als aanhangsel toegevoegd in zijn Bijbelsche Geschiedenis voor geleerden, bij het verhaal van Davids zalving door Samuël. De noodleugen of het onzondig liegen, de gedienstige leugen of ‘le mensonge officieux’ werd in haar redenen vóór en tegen ‘historiquement’ beschouwd, zonder meer. Saurin had daarbij verklaard geen partij te kiezen; zijn uitdrukkelijke bedoeling was alleen, als axioma van moraal te stellen dat een dergelijk moeilijk consciëntiegeval tot verdraagzaamheid en niet tot tweedracht behoorde te leiden. Huet schaarde zich aan de zijde van de Lachapelle en kwam er straks toe het voor te stellen alsof Saurin zelf de noodleugen voorstond. Het ontstane geschil kwam zelfs ter tafel in synodale vergaderingen. Van 1728 tot 1730 hield de twist aan. Een Fransch publicist, de onderwijzer Bruys bood Saurin aan een apologie voor hem uit te geven, maar deze wees de aangeboden hulp af, en gaf Bruys den raad zich te wenden tot bekwame en onpartijdige juristen. Toch zond laatstgen. zijn geschriften in het licht; het bevatte krasse beschuldigingen aan het adres van Huet en de Lachapelle. Tegen Bruys werd | |
[pagina 348]
| |
daarom een rechtsvervolging ingesteld; deze beweerde dat Saurin hem de bijzonderheden omtrent zijn collega's verschaft had. Beide ambtgenooten, die zich beleedigd voelden, hielden Saurin voor, dat hij aan de waardigheid van zijn ambt verplicht was, openlijk te verklaren geenerlei deel te hebben gehad aan de uitgave van het libel. Aan Huet is verweten dat hij zeer onredelijk tegen Saurin zou zijn opgetreden en aan diens sterfbed nog een allerpijnlijkste scène zou hebben veroorzaakt. Volgens mededeeling van Gaberel (zie ond. Litt.) verliet hij ten slotte ‘brusquement’ den stervenden Saurin, die tot het laatst bleef ontkennen de hand te hebben gehad in bedoelde uitgave; Huet zou hem bij het heengaan hebben toegevoegd: ‘Eh bien, en supposant l'exactitude de ce que voux dites, je vous souhaite la grâce de Dieu et je vous pardonne’.Ga naar voetnoot1) Nog in den loop der 19e eeuw werd over dit gebeurde een hevige polemiek gevoerd tusschen Cd. Busken Huet en J.J. v. Oosterzee naar aanleiding van enkele uitlatingen daaromtrent in het geschrift van laatstgen. over J.J. Saurin (zie ond. Litt.) Th. Huet hield de openingsrede over 2 Tim. II:24-26 voor de Waalsche synode te Nijmegen in Sept. 1772. Tot zijn vrienden behoorde Lord Chesterfield. Hij huwde te 's-Gravenhage den 7en Jan. 1720 met Claudine Susanne Louis, (overl. te Leiden 26 Sept. 1776), dochter van Mr. Dan. Louis, Advocaat bij den Hove van Holland en Westfriesland ald., en zuster van Dan. Louis, Waalsch pred. te Zwolle. Van de kinderen uit hun huwelijk geboren kwam één dochter na haars vaders dood in leven. De oudste zoon, Dan. Théodore, volgt hierna. Portretten van Th. Huet zijn niet bekend. Van hem zag het licht: Sermons sur divers Textes de l'Ecriture sainte. La Haye. 1727. Na zijn dood herdrukt en met nog 2 deelen vermeerderd. Amst. 1734-1738. 3 vol. 8o. - Sermons sur les sections du Catechisme de Calvin. Amst. 1762. 4 vol. 8o; lang na zijn verscheiden door zijn oudsten zoon voltooid en in het licht gegeven. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 434. - Hs. Borger.Ga naar voetnoot2) - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. V, k. 247, 248 (art. v. S. Cler). - Haag, La France Prot. VI, p. 6, 7. - J.J. v. Oosterzee, Jacques Saurin. Eene bladzijde uit de geschied. der KanselwelsprekendheidGa naar voetnoot3), blz. 24-32, 148. - Dez., Iets over de verhouding tusschen J. Saurin en Theod. Huet, in: Jaarb. v. Wet. Theol. 13e dl. (1855), blz. 590-618. - Cd. Busken Huet, Jacques Saurin en Theod. Huet, eene proeve v. kerkgesch. kritiek. Haarl. 1855. - J. Gaberel, Jacques Saurin. Sa vie et sa correspondance. Genève. 1864, p. 63, 124, 125, 215-217. - M. Bresson, Un procès en hérésie. Jacques Saurin devant les Syn. Wall., p. 47, 48, 65, 66. - F.J. Los, Geschied. der Ned. Geloofsbelijd., in: Troffel en Zwaard. 19e Jrg. (1916), blz. 119-124. - Miller, verv. op Mosheims Zedeleer. VI, blz. 639, 640. - Ypey, Gesch. Kr. Kerk 18e e. VIII, blz. 370. - A.G. v. Hamel, Conr. Busken Huet, in: Mannen v. Beteek. D. XVIII (1887), blz. 9, 10. |
|