Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Gédéon Huet]HUET (Gédéon), geboren te Montargis (dep. Loiret. Fr.) in 1654, is de eerste in de rij der predikanten van zijn geslacht, die bijna allen de Waalsche Kerk in Nederland hebben gediendGa naar voetnoot1), en van wie er verschillende mannen van beteekenis zijn geweest. Hij studeerde te Genève en was predikant te Blet (tegenwoordig meest Bled geschreven) bij Bourges. Kort vóór de herroeping van het Edict van Nantes verliet hij, den 13en Juni 1685, met zijn vrouw en dochter na daartoe verkregen toestemming zijn vaderland. Hij vertrok naar Zwitserland, waar hij zich in Aug. 1685 te Neuchâtel bevond. Vandaar ging hij naar Marburg. Vervolgens diende hij de gemeente te St.-Lambert in den Paltz. De inval der Franschen in 1688 noopte hem in allerijl vandaar te vluchten. Beroofd van alles kwam hij te Marburg terug, en nog in Dec. van datzelfde jaar, voorzien van een zeer loffelijk getuigenis der Theol. Faculteit aldaar, in Holland. Hier vestigde hij zich eerst te Dordrecht, waar hij als ministre suffragant onder toezicht der plaatselijke Waalsche predikanten werd aangesteld. Bij de Waalsche synode te Amsterdam van Aug. 1690 kwamen klachten in, dat van de preekstoelen en in bijzondere gezelschappen stellingen werden voorgedragen, die den hartader van de Gereformeerde religie aantastten, te meer verderfelijk geacht, daar zij onder het masker van verdraagzaamheid en broederliefde werden gepubliceerd. Vooral dit achtte men gevaarlijk, dat het dulden van de Sociniaansche leeringen werd aanbevolen, onder voorgeven dat men ook daarmede, evengoed als met het volgen van de Gereformeerde leer, kon zalig worden, indien men slechts aan de inspraken van zijn geweten gehoor gaf; voorts dat elk lid van een kerkelijke gemeente recht had te gelooven en anderen in te scherpen wat hij goed achtte zonder dat eenige politieke of kerkelijke macht dit beletten kon, en ook dat de genade door God aan zondaren bewezen alleen lag in de prediking van het Evangelie, niet in een krachtdadige werking des H. Geestes in het hart. Deze stellingen werden gevonden o.a. in de (anoniem), van hem verschenen Lettre écritte de Suisse en Hollande, gevolgd door een Autre lettre etc., en aangevallen door den Rotterdamschen predikant P. Jurieu in diens Tableau du Socinianisme, waarop Huet weer van antwoord diende met een paar Apologieën. Hij onttrok de uitgave dezer geschriften aan de strenge kerkelijke censuur door de synoden ingesteld. Zijn ideeën vonden met name te Dordrecht ingang (men sprak er zelfs van Huetisme), en de predikanten aldaar traden er zoo streng mogelijk tegen op. De Waalsche synode te Leiden (Mei 1691) veroordeelde zeven stellingen aan zijn geschriften ontleend, en schorste hem in zijn bediening voorloopig tot de volgende synode. Buiten alle bediening van zijn ambt gezet hield Huet zich bezig speciaal met letterkundige studie, totdat hij in 1693 benoemd werd tot ‘pasteur adjoint’ bij de Waalsche gemeente te 's-Gravenhage, waar hem in Mei 1700 werd | |
[pagina 346]
| |
opgedragen des Zondagavonds op beurt te preeken. In Oct. 1721 verkreeg hij op zijn verzoek emeritaat wegens ouderdomsgebreken, die hem het lezen en schrijven beletten. Hij overleed te 's-Gravenhage den 24en Mei 1729 en werd begraven in de Nieuwe Kerk aldaar. In zijn zeer bewogen leven genoot hij veler hoogachting. Teissèdre l'Ange teekent hem in zijn Souvenirs (zie Litt.) als een man uit één stuk, als een ‘ministre d'une foi éclairée, d'une charité évangélique et d'un talent distingué.’ Met zijn opvatting van verdraagzaamheid lag het voor de hand dat hij in conflict geraakte met Jurieu en diens medestanders, die sterk stonden op handhaving der leertucht, en onder wier invloed door de synoden zeer strenge maatregelen waren genomen tegen elke ketterij. In 1694 diende Jurieu een nieuwe aanklacht tegen hem in, kreeg hij het gedaan, dat hijzelf als rechter zou optreden, en richtte hij een scherpen aanval tegen hem in zijn Instruction pour M. Huet, Ministre appelant, de 2 actes rendus au Consistoire de Rotterdam. Févr. 1694. Contre M. Jurieu défenseur sur ledit appèl. Naar aanleiding van den eisch der synode dat Huet schriftelijk instemming zou betuigen met de veroordeelende uitspraak der synode, verschenen in 1694 de Remonstrances très humbles du Sr. G. Huet. Om zijn rechtzinnigheid te bewijzen tegen Jurieu's aanvallen gaf hij zijn beide hieronder vermelde ‘sermons’ uit. G. Huet was gehuwd met Anna Lenfant,Ga naar voetnoot1) dochter van Paul Lenfant, pred. te Châtillon sur Loire, en zuster van den beroemden geleerde te Berlijn Jacques Lenfant. Behalve de dochter, die hem reeds vóór zijn vertrek uit Frankrijk geboren was, en nog twee dochters (geb. in 1691 en 1693), had hij één zoon, die hierna volgt. Portretten zijn van Gédéon Huet niet bekend. Van hem zijn de volgende geschriften bekend: [Anon.], Lettre écritte de Suisse en Hollande pour suppléer au défaut de la réponse que l'on avait promis de donner à un certain ouvrage que M. Pelisson a publié sous le nom d'un nouveau-converti, touchant les récriminations, qui y sont faites aux Réformez des violences, que les Catholiques employent pour la conversion de ceux qu'ils appellent hérétiques. Dordr. 1690. 12o.Ga naar voetnoot2) - [Anon.], Autre lettre écritte de Suisse en Hollande pour répondre à la seconde partie de l'ouvrage de prétendu nouveau-converti, touchant les Réflexions qu'il y fait sur ce qu'il appelle les guerres civiles des Protestants et la présente invasion de l'Angleterre. Dordr. 1690. 12o. - Apologie pour les vrais tolérans, où l'on fait voir avec la dernière évidence et d'une manière à convaincre les plus préoccupéz, la pureté de leurs intentions et la vérité de leur dogme etc. Dordr. 1690. 12o. - Apologie pour l'Apologiste des Tolérans ou l'on fait voir, avec la dernière évidence, combien ses intentions et sa conduite ont été pures et droites, dans tous le cours de cette affaire. Pour opposer au sinistres interprétations, que M.J. en donne dans quelques Ecrits, mais particulièrement dans son Tableau du Socinianisme. Dordr. 1690. 12o. (Bibloth. Univ. et Hist. de l'Année 1690, p. 292-295). - Remonstrances très-humbles etc. 1694. - L'unique moyen de parvenir au ciel et le propiciatoire de la Nouvelle Alliance, en Sermons sur Jean XIV:6 et Rom. III:24. Avec un avertissement où sont contenues quelques reflexions nécessaires pour l'intelligence du but que l'auteur s'y est proposé. La Haye. 1694. 8o. (Boekz. 1694b, 351, 352). | |
[pagina 347]
| |
Verder bezorgde hij samen met Beauval een nieuwe uitgave van de Dictionnaire van Furetière, en bewerkte hij een register op de Dictionn. histor. et crit. van P. Bayle, met wien hij bevriend was, en schreef hij tot diens verdediging Lettre d'un des amis de Bayle aux amis de M. Jurieu. (Vgl. Des Maizeaux, La Vie de Mr. Bayle (vóór T.I. v. Bayle, Dict. hist. et crit.), p. XLVIII. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 434. - Nagtglas, Levensber., blz. 424. - Haag, La France Protestante. VI, p. 5, 6. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. V, k. 245, 246 (art. v. S. Cler). - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. III, blz. 70, 71; Aant., blz. 48. - J. Teissèdre l'Ange, Souvenirs offerte au troupeau Wall. d'Amst., p. 18, 19. - D.F. Poujol, Hist. et influence des Egl. Wall. dans les Pays-Bas, p. 176. - Bullet. de la Comm. pour l'hist. des Egl. Wall. III, p. 56, 57. - D.T. Huet, Notice sur G. Huet et sur ses descendants (1831) (copie v.e. manuscript). - Boekz. 1694, blz. 351, 352. - Catal. de la Biblioth. Wall. de Leyde, suppl. p. 14, 15. - Schotel, Kerk. Dordr. II, blz. 207, 208. - Art. du syn. Wall. des Prov. Unives. Aant. 1690, art. 27 et May 1691 art. 29. |
|