26en Dec. d.a.v. afscheid van Kolhorn, (m. Openb. XXII:21) om te vertrekken naar Nieuwendam, waar hij den 7en Jan. 1844 bevestigd werd door Ds. H.A. Simons, pred. te Zunderdorp (m. 2 Tim. IV:5; intr. m. 1 Cor. XII:7). Den 18en Febr. 1849 wijdde hij er het nieuwe kerkgebouw in (m. Jes. II:3b) en den 28en Oct. d.a.v. het nieuwe orgel (m. Ps. XCII:2). Wegens voortdurende ongesteldheid emeritus geworden met ingang van 1 Juli 1852, was hij niet in staat een afscheidspreek te houden, maar sprak hij alleen een woord van afscheid in de kerkeraadsvergadering, waarin hij werd losgemaakt. Hij overleed te Amsterdam den 23en Nov. 1864, nalatende een weduwe, C. Palmboom, en vijf kinderen, waarvan het oudste was de latere Amsterdamsche predikant P.C. van der Horst (geb. 1841), thans emer. te Velp.
Zijn eenig uitgegeven geschrift (acad. dissert.) draagt tot titel: Disputatio de Hussi vita praesertimque illius condemnationis causis; quam annuente summo Numine pro Gradu Doctoratus .... in Acad. Lugd.-Batava, publico ac solemni examini, subm.... ad diem XXIV Junii MDCCCXXXVII. Amst. 8o. (Boekz. 1837b, 173-177).
Litteratuur: Alb. Stud. L. Bat., k. 1291. - Id. Ath. Amst., blz. 57. - Hs. Borger. - Boekz. 1852b, 104, 105. - Kerk. Crt. 3 Dec. 1864.