Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4

[Daniel Hendrik Horst]

HORST (Daniel Hendrik), geboren te Burg op Texel den 22^en Dec. 1793 uit het huwelijk van Ds. Willem Horst, pred. ald., en Geertruida Witsteen, werd ingeschreven als student te Utrecht den 31^en Aug. 1810. Bevorderd tot cand. in de wijsbegeerte en in de godgeleerdheid, werd hij den 26^en Juni 1816 toegelaten tot de Evangeliebediening en den 6^en Oct. d.a.v. bevestigd te 't Waal en Honswijk door zijn vader, toentertijd pred. te Zuiderwoude c.a. (met 1 Tim. III:1; intr. m. 2 Cor. II:5^a). Hij bedankte vandaar voor beroepingen naar Ottoland c.a., Leerbroek c.a., Beets en St. Anthonypolder. Den 30^en Mei 1819 nam hij er afscheid (m. 1 Cor. XIII:8^a), waarna hij bevestigd werd te Nieuw-Lekkerland den 6^en Juni d.a.v. door zijn vader (m. 2 Cor. V:20; intr. m. Rom. I:16). Vandaar vertrok hij naar Gendringen, waar zijn bevestiging den 9^en Nov. 1823 plaats had door Ds. P.H. Hugenholtz,

[p. 312]

pred. te Doetinchem (m. 2 Cor. V:14; intr. m. Mt. XXVIII:18; afsch. te N. Lekkerland 19 Oct. m. Fil. I:27). Den 25^en Apr. 1830 volgde zijn bevestiging te Hendrik-Ido-Ambacht door zijn schoonvader Ds. M. Renssen, pred. te Ter Borg en Etten (m. 2 Cor. V:11; intr. m. 1 Cor. I:23, 24; afsch. te Gendringen 12 Apr. (2^en Paaschd.) m. Pred. XII:13, 14). Met ingang van 1 Oct. 1850 wegens ongesteldheid emeritus geworden preekte hij afscheid den 6^en Oct. d.a.v. (m. 1 Thess. V:12, 13). Hij overleed te Utrecht den 27^en Maart 1863.

Hij was gehuwd met Harmanna Alida Renssen (dochter van Ds. Michiel Renssen, laatst pred. te Terborg) die hem overleefde met hun eenige dochter.

Van hem werden tal van lezingen, geh. in versch. Afd. der Maatsch. t. Nut v. 't Algemeen, door den druk gepubliceerd in de Boekzaal, n.l.:

Over het nut en voordeel, dat de beoefening der Fraaye Letteren en Wetenschappen deszelfs beoefenaar verschaft. Voorlez. in de Sliedrechtsche Afd. 20 Febr. 1823 (Jrg. 1823b, 595-610). - Over den voortgang der verlichting en beschaving v.h. verstand en de zeden, door middel v.h. Christendom, in vergelijking v. die der Grieken en Romeinen, in eenige opzigten beschouwd. Voorlez. in de Doetinch. Afd. 13 Febr. 1824 (Jrg. 1824b, 47-60). - Over de voordeelen eener goede, en de nadeelen eener verkeerde weelde, in eenige opzigten beschouwd. Voorlez. in de Doetinch. Afd. 5 Nov. 1824 (Jrg. 1825a, 423-435). - Over den invloed, welke de Rampen des Vaderlands, bij onderscheidene Volken, op eenige karakteristieke en voortreffel. deugden gehad hebben. Verhand. in de Doetinch. Afd. 17 Febr. 1826 (Jrg. 1827a, 305-322). - Over de waarde en voortreffelijkheid v.d. mensch in eenige opzigten beschouwd. Verhand. in de Doetinch. Afd. 30 Nov. 1827 (Jrg. 1828b, 43-58). - Over het belangrijke v.h. wel besteden v.d. tijd. Verhand. in de Doetinch. Afd. 23 Jan. 1829 (Jrg. 1830a, 189-204). - Over de vergenoegdheid. Verhand. in de Afd. Dordrecht 25 Nov. 1830 (Jrg. 1831a, 557-571). Voorts: Leerr., geh. op den algem. Dankdag, den 26 Sept. 1847. Dordr. 1847, 8^o.

Litteratuur: Alb. Stud. Rh.-Traj., k. 207. - Kerk. Crt. 11 Apr. 1863. - Mededeel. v.d. Heer W.M.C. Regt.