Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Cornelis Hooyer]HOOYER (Cornelis), geboren te Arnhem den 8en Nov. 1802 uit het huwelijk van Jan Hendrik Hooyer en Clara Wouters werd ingeschreven als student te Utrecht den 18en Sept. 1820, en toegelaten tot de Evangeliebediening in de Ned. Herv. Kerk door het Prov. kerkbestuur van Overijssel den 5en Oct. 1826. Zijn eerste gemeente was Heumen, Malden en Groesbeek, waar hij den 4en Maart 1827 bevestigd werd door Ds. A.R. Rutgers, pred. te Lent (m. Mc. XII:37b; intr. m. Col. III:16a). Vandaar vertrok hij naar Zalt-Bommel, waar zijn bevestiging plaats had den 4en Oct. 1829 door Ds. R. Macalester Loup, pred. ald. (m. 1 Tim. I:11; intr. m. Hand. XVIII:9, 10; afsch. te Heumen 27 Sept. m. zijn intreetekst ald.). Hij bleef in zijn tweede gemeente werkzaam totdat hij om gezondheidsredenen den 1en Maart 1862 zijn eervol emeritaat verkreeg. Daarna bleef hij eerst nog wonen te Zalt-Bommel; vervolgens trok hij zich terug in de landelijke stilte van zijn buitenplaats De Heest nabij Lochem, waar hij overleed den 18en Juli 1873. Na vervulling van een preekbeurt te Brussel voor koning Willem I, werd hem het uitzicht geopend hofprediker te worden, waartoe het echter ten slotte niet kwam. Zoowel bij den hongersnood, in 1847, als gevolg van den mislukten aardappeloogst, als bij den watersnood van 1861 maakte hij zich hoogst verdienstelijk door persoonlijk hulpbetoon en door het inzamelen van giften. Als predikant genoot hij veler liefde, vooral van hen, die hem van nabij kenden, door zijne schilderachtige preeken, zijne hoogst leerzame, stichtende Bijbeloefeningen, jarenlang door hem aan zijn huis gehouden, en door zijn ongeveinsde deelneming | |
[pagina 287]
| |
in vreugde en leed van anderen, die niet het minst bij bovengen rampen bleek. Reeds als candidaat gaf hij blijk van zijn degelijke studie door zijn bekroonde beantwoording van de prijsvraag, uitgeschreven door het Haagsche Genootschap te verded. v.d. Chr. Godsdienst: quibusnam partibus sibi invicem similes sunt sacri lavationis et coenae ritus a Christo instituti? Zijne latere studiën bewogen zich bepaaldelijk op het gebied van het kerkrecht der Ned. Hervormde Kerk en getuigen van zijn groote kennis op dit terrein. Zijn vrijmoedige kritiek op de kerkelijke wetten heeft niet nagelaten invloed te oefenen. Van zijn in 1846 verscheen werk over dit onderwerp werd in jrg. XI van De Gids (1847, blz. 425-476) een geestige beoordeeling geplaatst onderteekend ‘Mens Ingenua Deo Gratia’ (Mensinga)Ga naar voetnoot1). Hooyer hield zich bovendien bezig met beoefening van de kunst. In zijn vrije uren zat hij dikwijls achter den schildersezel. Hij was gehuwd 1o met Wilhelmina Hermina van Druynen (overl. 1830). Den 26en Mei 1843 hertrouwde hij te 's-Gravenhage met Cornelia Johanna Margaretha Bruins, dochter van Ds. Dirk Bruins, pred. resp. te Hoevelaken en te 's-Graveland, en van Albertina Arnoldina Cornelia Bonnet, (docht. v.d. Rotterdamschen predikant Gijsb. Weyer Jan Bonnet). Hooyers tweede echtgenoote (overl. te Velp 1886) was eene savante, die een groot aantal vertalingen bezorgde. Tevens was zij zeer artistiek van aanleg. Uit dit huwelijk werden 10 kinderen geboren, waarvan een zoon hierna volgt. Van C. Hooyer verscheen in druk: Kerkelijke Wetten v.d. Hervormden. Zalt-B. 1846. 8o. - Drie dagen in Saksisch-Zwitserland. Arnh. 1846. 8o. - De groote nood des hongers in en bij den Bommelerwaard. Een waar verslag voor alle menschenvrienden in ons vaderland; ten beste der armen uitgeg. Zalt-B. 1847. 8o. - Staat van Ds. C. Hooyer te Zalt-Bommel, zijner ontvangsten en uitdeelingen t. behoeve der armen in en bij den Boemelerwaard en v. meer verwijderde dorpen, v. 3 Mei tot 30 Juni 1847. (M. aanmerkingen). Zalt-B. 1847. 8o. (Kon. Bibl.). - [Met J. Paré], Aanteek. op het ontwerp v. gerevideerd Alg. Reglem, voor het Bestuur der Herv. Kerk in het Koningr. der Nederl. Zalt-B. 1848. 8o (Kon. Bibl.). - Levensbericht v. Ds. Gerhard Heinrich v. Senden, in: Lett. Levensber. 1852, blz. 20-35. - Iets over de benoeming v. ouderlingen en diakenen door de gemeente. Zalt-B. 1845. 8o. - Redev. ter opening v.d. Alg. verg. der Maatsch. t. Nut v. 't Alg. 1856. 8o. (Bibl. Lett.). - Oude Kerkverordeningen der Ned. Herv. gemeenten (1563-1638) en het concept-reglem. op de organisatie v.h. Herv. Kerkgenootsch. in Ned. (1809). Zalt-B. 1865. 8o (Kon. Bibl.). - In: Godgel. Bijdragen voor het jaar 1837. Elfde dl. 1ste st., blz. 81-94: Een brief over het werk getiteld: Das Leben Jesu, kritisch bearbeitet von Dav. Friedr. Strauss. - In: Twaalf leerred. van J. Steenmeyer, e.a. 1846 een leerr. - In: Leerred. t. bevord. v. Ev. kennis en Chr. leven. Arnh. 1855, blz. 47-58: De opstanding v. onzen Heer (Mt. XXVIII:1-4). - In: De Gids 31e Jr. (1867), blz. 1-21: Het beheer v.d. goederen der Ned. Herv. Gem., n. aanl. v. Mr. C.H. Gockinga, De regeling v.h. toezigt op het beheer der goederen v.d. Herv. Gemeenten. Beraadslagingen v.d. Tweede Kamer der St.- Gener. over Hfdst. VIIC der Staatsbegrooting. | |
[pagina 288]
| |
Litteratuur: Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. VI, k. 243 (art. Dr. J. Herderscheê). - Alb. Stud. Rh.-Traj., k. 229. - Kerkel. Crt. 9 Aug. 1873. - St. v. W. en Vrede. 1873, blz. 1040, 1041. - Sepp, Pragm. Gesch. Theol. (reg.). - Dez., Bibl. v. Ned. Kerkgesch. (reg.). - J.J. Prins, Het Kerkrecht der Ned. Herv. Kerk, blz. 73. - Vos, Groen v. Prinsterer en zijn tijd, blz. 397. - Knuttel, Bibliogr. Kerkgesch., blz. 149. - Knuttel, Cat. Pamfl. VII (reg.). - Arch. K. Gesch. inz. v. Ned. VI (1846), blz. 435. - Knuttel, Ned. Bibliogr. v. Kerkgesch., blz. 165, 166. - Dez., Cat. Pamfl. VII (reg.). - Meded. v.d. Heer W.M.C. Regt. |
|