[Philippus Silvergieter Hoogstad]
HOOGSTAD (Philippus Silvergieter) werd geboren te Abbenbroek den 11en Oct. 1777, als oudste der kinderen uit het huwelijk van Johannes Hoogstad, pred. ald. en Maria Hillegonda Silvergieter. Hij studeerde te Leiden (ingeschr. 15 Sept. 1793), daarna te Utrecht (ingeschr. 18 Sept. 1797), en werd den 25en Juni 1799 te Arnhem bij de Classis Over-Veluwe bevorderd tot proponent. Den 3en Nov. d.a.v. deed hij intrede te Nieuw-Helvoet (m. Hand. XXVI:28) na bevestigd te zijn door zijn vader (m. 1 Tim. IV:12, 13). Den 7en Nov. 1802 preekte hij ald. afscheid (m. Hand. XX:31 en 36), en werd den 28en d.a.v. bevestigd te Beets door zijn oom Ds. H.C. Hoog, pred. te Purmerend (m. 1 Thess. V:12-14; intr. m. Joh. XV:16a). Zijn derde gemeente was Zwammerdam, waar zijn vader, destijds pred. te Bergschenhoek, hem den 12en Febr. 1804 bevestigde (m. 1 Cor. IV:1, 2; intr. m. Joh. III:29, 30; afsch. te Beets 29 Jan. m. Mt. XXV:13). Vervolgens diende hij de gemeente van Lochem, waar hij bevestigd werd den 14en Jan. 1816 door Ds. B. v.d. Broeck, pred. ald. (m. Joh. XV:16, intr. m. Lc. VII:28; afsch. te Zwammerdam 24 Dec. 1815 m. Hand. XX:36). Zijn laatste gemeente, die hij het langst diende, was Leeuwarden, waar Ds. S. Crommelin, pred. ald., hem bevestigde op Goeden Vrijdag 1 Apr. 1825 (m. Joh. XIX:38-42; intr. 3 Apr. m. 2 Tim. II:8; afsch. te Lochem 20 Mrt. m. 3 Joh. vs. 4). Wegens verkregen emeritaat preekte hij afscheid te Leeuwarden den 25en Juni 1848 (m. Joh. XVII:11b). Hij overleed den 28en Jan. 1859 na een ziekte van weinige dagen, helder van geest tot het laatst.
Begaafd met rijke kennis, schrander oordeel en levendig gevoel behield hij onder vele beproevingen zijn vast geloof.
Hij was gehuwd met Albertina Maria Spanjaart (overl. te Lochem 12 Febr. 1825).
Van hem verscheen in druk een preek n. aanl. v.d. ramp te Leiden: Leerr. over de gedachten en gevoelens, welke christenen behooren te hebben bij betreffende rampen, die anderen zijn overgekomen. Leyden. 1807. 8o. (Cat. Letterk. II, k. 482). Als student te Leiden vervaardigde hij een lijkdicht op E. Hollebeek (id. I, k. 567).
Litteratuur: Boekz. 18591, 194, 199, 205, 208. - Alb. Stud. L. Bat., k. 1179. - Id. Rh. Traj., k. 188. - Romein, Pred. Friesl., blz. 41, 679. - Mededeel. v.d. Hr. W.M.C. Regt.