Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 256]
| |
[Johannes Hoogewal]HOOGEWAL (HOGEWAL, HOOGWAL) (Johannes), geboren te Leiden den 15en Nov. 1744 werd aldaar ingeschreven als student den 15en Sept. 1758 en bevorderd tot proponent bij de Classis Leiden en Neder-Rhynland den 2en Mei 1768. Den 31en Oct. 1769 peremptoir geëxamineerd werd hij bevestigd te Heilo den 26en Nov. 1769 door Prof. Herm. Scholten van Leiden (m. Jes. LII:7; intr. m. Jes. III:8-12). Vandaar vertrok hij naar Grootebroek, waar zijn bevestiging door Ds. N. Tetterode, pred. te Amsterdam, plaatshad den 16en Sept. 1770 (m. Gen. XLIX:21; intr. m. 1 Cor. 11:7). In Mei 1773 bedankte hij voor een beroep naar Overschie. Den 21en Apr. 1776 preekte hij afscheid te Grootebroek (m. Ef. III:14-21), om te vertrekken naar Edam, waar hij den 5en Mei d.a.v. bevestigd werd door Ds. G. Homma, pred. ald. (m. Ps. CXXXIII:1, 2; intr. m. Jes. XLI:27). Zijn vierde gemeente was Deventer, waar Ds. Andr. Kok, pred. ald., hem den 11en Juni 1780 bevestigde (m. Jes. XLIII:19b; intr. m. Hand. XXVI:22; afsch. te Edam 28 Mei m. Num. VI:24-26). Den 30ste Oct. 1787 werd hij met zijn drie ambtgenooten te Deventer ‘op herhaalde instantiën en begeerte van Gecommitteerdens uit de Burgerij en Gildens, door Schepenen en Raad dezer Stad, finaal van den dienst ontslagen, behoudens goeden Naam en Eer’. In 1790 trad Hoogewal echter weer in de bediening en wel te Bergen (N.-H.), waar hij den 7en Febr. bevestigd werd door Ds. B.W. Hullesheim, pred. te Alkmaar (m. Tit. II:15; intr. m. Ps. XXVII:4). In Nov. 1794 bedankte hij voor een beroep naar Schermerhorn. Den 24en Maart 1795 herstelden ‘de Provisioneele Representanten van het Volk van Deventer’ hem in zijn bediening aldaar; op ernstigen aandrang van den insgelijks herstelden kerkeraad om hieraan gevolg te geven, verbond hij zich opnieuw aan de gemeente van Deventer; den 14en Apr. 1795 nam hij afscheid van de Classis van Alkmaar en den 10en Mei d.a.v. van de gemeente van Bergen (m. 1 Sam. VII:12b). Na voor een reeds aangevraagd emeritaat bedankt te hebben, legde hij wegens toenemende zwakte den 5en Mei 1820 zijn bediening neer (m. Ps. XIX:15), na in het voorfagaande jaar den 28en Nov. zijn 50jarige bediening herdacht te hebben (m. Neh. XIII:31b). Hij overleed den 6en Aug. 1826 op zijn buitenverblijf ‘Zuidwijk’ onder de Wilp nabij Deventer. Met ijver en trouw in zijn ambt werkzaam, gaf hij zelfs na zijn ontslag nog bijzonder onderwijs aan zijn leerlingen. Zelf bracht hij in beoefening wat hij anderen leerde. Zijn karakter kenmerkte zich door beminnelijken eenvoud en oprechtheid. In 1783 was hij assessor van de Overijselsche Synode te Zwolle, in 1799 praeses van die te Deventer, in 1802 scriba van die te Steenwijk, in 1806 scriba van die te Vollenhove. In 1819 werd hij door Z.M. Koning Willem I benoemd tot gecommitteerde voor de classis Deventer. Hij huwde te Colmschate den 27en Jan. 1783 met Johanna Elsabé Klopman uit Deventer. Portretten zijn van hem niet bekend. Hij gaf uit: Naemketen der Predikanten, Die, van de Hervorminge der Kerken aen tot het jaer 1790 toe, In de Gemeenten, die ond. de vier Classen v.h. Overysselsche Synode behooren, Het Euangelium bedient hebben, Zamengeschakelt, en ten dienste der Nederl. Kerke en haerer liefhebberen gemaekt door Arnout Moonen, Pred. te Deventer, vervolgt tot het Jaer 1803, door B.G. Noordbeek, Pred. te Zalck. En nu op nieuws tot den tegenw. tijd voortgezet. Deventer. 1807. 8o. | |
[pagina 257]
| |
Litteratuur:Ga naar voetnoot1) Hs. Borger. - Boekz. 1826b, blz. 242, 379, 555. - Alb. Stud. L.B., k. 1061. Meded. v.d. Heer W.M.C. Regt. |
|