pred. te Asperen (m. Lc. X:16; intr. m. 1 Joh. IV:7a; 19 Juli afsch. te Ravenswaay m. Fil. IV:9). Zijne derde gemeente was Arnemuiden, waar hij bevestigd werd den 18en Oct. 1807 door S.A.F. Monhemius, pred. te Nieuwland (m. Hand. IV:20; intr. m. Hand. XIII:16; afsch. te Gellicum 11 Oct. m. 1 Petr. I:25). In Mei 1818 bedankte hij voor een beroep naar Gellicum waar men hem opnieuw begeerde. Wegens het ingaan van zijn emeritaat preekte hij afscheid te Arnemuiden den 30en Apr. 1820 (m. 2 Cor. XI:11). Hij overleed te Leerdam den 17en Apr. 1833, nalatende een weduwe, met wie hij bijna 47 jaren was gehuwd geweest, en zes zoons. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in ziekelijken toestand.
Portretten zijn van hem niet bekend.
Van hem zag het licht:
De voortreffelijkheid v. Jezus' leer boven die der Heidenen en Joden en de noodzakelijkheid om dezelve algemeen bekend te maken, geschetst op den 8 Oct. 1816, bij de eerste Alg. Vergader. v.h. Bijbel- Genootsch. te Vere, in de Luth. Kerk. Middelb. 1817. 8o. - Leerr. bij gelegenh. v.d. bekendmaking en gedeeltelijke invoering der veranderingen in de uiterlijke plegtigheden omtr. den H. Doop en het Avondmaal. Middelb. 1818. 8o.
Litteratuur: Hs. Borger. - Boekz. 1819b, 140, 265; 1833a, 638, 648, 767. - Knuttel, Cat. v. Pamfl. VI, No 24769.