en Philips II blijkt, dat de Hervormingsgezinden te Kampen in dezen tijd ook in het openbaar prediken, waarbij Holstech en Van Driel wel zullen zijn voorgegaan. Dit is ook hieruit af te leiden, dat de magistraat hun op 21 Mei 1567 gebiedt, het Avondmaal aan niemand meer binnen de jurisdictie van Kampen uit te deelen, ‘sy sy syck of sont zyn.’
Holstech voelde zich na dit verbod in Kampen niet meer veilig en begaf zich naar Grafhorst, vanwaar hij aan den Raad het verzoek richtte, om zonder gevaar naar de scholen en zijn dienst in het gasthuis te mogen terugkeeren, wat hem, met het oog op de veranderde tijdsomstandigheden, wel niet zal zijn toegestaan. Waar hij zich in de eerstkomende jaren opgehouden heeft, blijkt niet, maar als graaf Willem van den Berg in naam van den Prins van Oranje op 11 Augustus 1572 de stad bezet en op 1 September bevolen heeft, de Bovenkerk voor den dienst der Hervormden in te richten, komt op 7 October van dat jaar een smeekschrift bij den magistraat in, waarbij gilden en gewone burgers verzoeken, dat hun Holstech als predikant worde gegeven. Met twee ambtgenooten is hij toen weder de gemeente voorgegaan, maar slechts gedurende zéér korten tijd, daar de graaf Van den Berg op 19 November de stad verliet, die kort daarna door het leger van Don Frederik de Toledo werd bezet.
Holstech heeft toen natuurlijk Kampen verlaten, maar waarheen hij is uitgeweken, kan niet met volkomen zekerheid worden vastgesteld. Evenwel is het zeer waarschijnlijk, dat hij zich naar West-Friesland begaf, omdat deze streek haar onafhankelijkheid tegen de Spanjaarden heeft gehandhaafd en de Noord-Hollandsche synode in de eerstkomende jaren daar onverhinderd hare vergaderingen hield. Er is dan ook alle grond, om hem met eenen Jasper - ook wel Caspar genoemd - te vereenzelvigen, die volgens de Acta der Noord-Hollandsche synode, in 1574 te Binnenwijzend en Westwoud stond. Deze Jasper woonde op 19 April 1574 de synode te Grootebroek en op 26 Juli d.a.v. die te Edam bij, waar hij tot ‘notarius’ of scriba benoemd werd en verschillende opdrachten ontving. In 1575 brengt Monnikendam een beroep op hem uit, doch niet in den vereischten vorm, zoodat het moeilijkheden geeft, maar verder zwijgen de Acta over hem. De naamlijsten der Noord-Hollandsche predikanten geven dienzelfden Jasper in 1574 op als predikant te Binnenwijzend en vermelden verder: C. Holsteegius in 1577 te Monnikendam gekomen, maar in hetzelfde jaar naar Hoogwoud vertrokken en vandaar in 1582 naar Kampen. Ook volgens Moonen's Pred. in Overijssel komt Holstechius van Hoogwoud naar die stad. Het laatstgenoemde jaartal is zeker onjuist: reeds in 1578 is hij te Kampen terug, terwijl hij misschien reeds vóór 1577 te Monnikendam is gekomen, ook al hebben de moeilijkheden, uit het informeel beroep ontstaan, vertraging veroorzaakt. Overigens zijn er geen redenen, waarom niet zou kunnen worden aangenomen, dat de Kamper predikant tevoren de drie genoemde Noord-Hollandsche gemeenten heeft gediend; ook de benoeming van ‘Jasper’ tot notarius van de synode in 1574 pleit voor deze onderstelling: de gewezen rector scholae was de aangewezen man, om de pen te voeren. Indien het voorafgaande juist is, moet de meening van Reitsma en Van Veen verworpen worden, dat
Jasper van Binnenwijzend dezelfde is als Gaspar Hochten, expastoor te Tessel; het klinkt ook onwaarschijnlijk, dat dezelfde, die in 1574 notarius der synode is, nog in 1575 volgens besluit der synode moet geëxamineerd worden (Acta, I, 32).
Nadat Kampen in 1578 Geus was geworden en den 26en Juli van dat jaar