Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Cornelis Hoen]HOEN (HOON, H0NIUS) (Cornelis) of (Cornelius Henrixz), stamde waarschijnlijk af van een geslacht Hoen te Gouda. Hij woonde te Delft. Advocaat bij het hof van Holland in Den Haag, ontving hij van Martinus Dorpius, prof. in de Theologie te Leuven, met wien hij op de Hieronymus-school te Utrecht het onderwijs had ontvangen, de opdracht de boeken en manuscripten natezien in de bibliotheek van diens op 11 Nov. 1509 overleden oom Jacobus Hoeck, kanunnik en deken te Naaldwijk en pastoor te Wassenaar. Onder de papieren vond Hoen met andere geschriften van Wessel Gansfort ook de verhandeling van laatstgen. over het Avondmaal, de sacramento eucharistiae. De lezing hiervan maakte op hem een bijzonderen indruk. Nauwgezette overweging vestigde bij hem de overtuiging dat het woordje ‘est’ in de woorden der Avondmaalsinzetting slechts beteekenen kan ‘significat’. Daarop stelde hij enkele zijner vrienden, onder wie de Rector der Hieronymus-school, Hinne Rode, die te Utrecht min of meer als leidsman werkte van een groep hervormingsgezinde mannen, in kennis met zijn vondst en de conclusie, waartoe deze hem had geleid. Ook zette hij zijn opvatting van het Avondmaal uiteen in een ‘epistola’, die uitmunt door klaren, eenvoudigen stijl, sierlijkheid van vorm en helderheid van uiteenzetting. Met zijne vrienden besloot hij nu Luther te raadplegen, om diens oordeel te vernemen omtrent de gevoelens van Gansfort en hem te verzoeken de | |
[pagina 91]
| |
geschriften van laatstgen. uittegeven. De reis naar Wittenberg was voor Hoen te bezwaarlijk. Daarom ging Hinne Rode erheen met de in Hoecks nalatenschap gevonden geschriften van Gansfort. In 1521 zal hij bij Luther gekomen zijn. Dat laatstgen. van den brief van Hoen op de hoogte was gebracht blijkt uit een schrijven do 20 Juni 1527 door Zwingli aan hem gericht. Maar tevens staat vast dat Luther van den brief van Hoen en diens Avondmaalsbeschouwing niets wilde weten; hij koesterde ‘verachting’ voor het daarin voorgedragen gevoelen. Toen Hinne Rode, na zijn terugkeer, in den zomer van 1522 om zijne connectiën met Luther ontzet was als Rector der fraterschool te Utrecht, verliet hij andermaal het vaderland. Kort daarop bevond hij zich te Bazel, waar hij den brief van Hoen bij zich had. Bij een ontmoeting aldaar den 21en Jan. 1523 verwees Joh. Oecolampadius hem en zijn metgezel Georgius Saganus naar Zwingli te Zürich. Dit had tengevolge dat Zwingli den brief van Hoen leerde kennen, die van grooten invloed is geweest op zijn Avondmaalsbeschouwing. Daardoor, zoo erkende hij zelf, was, hoewel hij vroeger reeds overtuigd was dat de instellingswoorden tropisch moesten worden opgevat, de ware zin ervan hem eerst duidelijk geworden. Blijkens den titel heeft Zwingli Hoens ‘epistola’ in 1525 in het licht gegeven, echter zonder vermelding van drukker en auteur, omdat laatstbed. er anders allicht nadeelige gevolgen van zou ondervonden zou hebben. Door Erasmus is Hoen genoemd ‘vir optimus’, en bij het Hof van Holland stond hij in hoog aanzien. In Febr. 1523 plotseling op last van den inquisiteur van der Hulst ‘propter sectam Lutheranam’ in zijn woning in den Haag gevangen genomen, werd hij geboeid naar Geertruidenberg gevoerd. Het Hof van Holland teekende hiertegen met nadruk verzet aan, hetgeen tengevolge had dat Hoen op een bevel van de landvoogdes Margaretha (do 3 Maart) onmiddellijk naar Den HaagGa naar voetnoot1) teruggevoerd werd, met de bedoeling dat een raadsheer in het Hof van Holland samen met v.d. Hulst de tegen hem ingebrachte aanklacht zou onderzoeken en hem daarna, terzijdegestaan door twee Doctoren in de Theologie, in verhoor zou nemen, waarop dan het vonnis zou gewezen worden. Aanvankelijk durfde v.d. Hulst echter niet naar den Haag komen; eerst toen hij in Juni door den paus was erkend als Generaal-inquisiteur, verklaarde hij zich bereid tot een reis naar Holland. Maar Margaretha moest hem in zoover tegemoetkomen dat zij Hoen met diens medegevangenen den ‘moderator’ van het Haagsche Gymnasium, Wilhelmus Gnapheus en den Delftschen Rector Fred. Hondebeke, naar Gorinchem zou laten brengen, waartegen de Staten van Holland zich verzetten. Na de afzetting (in Oct.) van v.d. Hulst nam het Hof van Holland het proces van Hoen en van Gnapheus in behandelingGa naar voetnoot2). Den Haag werd hem ‘als gevangenis aangewezen’. Hoen moest een borgtocht stellen van 3000 Dukaten. Lang heeft deze toestand voor hem evenwel niet geduurd, want reeds vóór April 1524 overleed hij. Zijn weduwe werd 15 Febr. nog gedagvaard en veroordeeld tot een boete, waarschijnlijk omdat zij een vluchteling had geherbergd. | |
[pagina 92]
| |
Volgens verschillende berichten zou Hoen met Gnapheus en Rode aan een Bijbelvertaling gewerkt hebben, waarbij zij grootendeels van Luthers overzetting gebruik zouden hebben gemaakt. Van Hoen zijn geen afbeeldingen bekend. Zijn voor de geschiedenis van de eerste beginselen der Kerkhervorming in de Nederlanden zoo belangrijke ‘epistola’, die de oorsprong bleek van de Zwingliaansche Avondmaalsleer, welke eerlang het shibboleth werd tusschen Gereformeerden en Lutherschen, vindt men afgedrukt bij D. Gerdes Hist. Ref. T.I. Monumenta. Deze uitgave draagt echter de sporen van onnauwkeurigheid; zij is gemaakt naar een herdruk. Beter, maar evenmin geheel correct is de uitgave van E.L. Enders (vgl. diens Dr. Mart. Luthers Briefwechsel. Bd. III, S. 412-425); ook in deze editie is dezelfde herdruk gevolgd. Trigland heeft haar mede ten grondslag gelegd aan zijn vertaling van Hoens brief (in: Kerckel. Geschied. Leiden 1630, blz. 125-130). Een facsimile-uitgave van den oorspronkelijken druk gaf Dr. A. Eekhof naar een ex. in de Kon. Biblioth. te Berlijn in zijn hieronder vermeld geschrift. De titel luidt: Epistola Christiana admodum ab annis quatuor ad quenda, apud quem omne uidicium sacrae scripturae fuit, ex Bathauis missa, sed spreta, longe aliter tractans coenam dominicam quam hactenus tractata est, ad calcem quibusdam adiectis Christiano homini pernecessarijs presertim his periculosis temporibus. 1 Cor. XI: Non potestis Coenam dominicam manducare quod unusquisque propriam coenam occupat in edendo. M.D.XXV. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb., VI, blz. 267, 268. - Herzog's Realencykl. VIII Bd., S. 312, 313 (art. v. Otto Clemen). - Otto Clemen, Hinne Rode in Wittenberg, Basel, Zürich und die frühesten Ausgaben Wesselscher Schriften, in: Zeitschr. für Kirchengesch. Gotha. 1897. Bd. XVIII, S. 346-372. - Dez., Vorwort zu Wesseli epistolae, 1522, in: D. Mart. Luthers Werke. Weimar. 1907. Bd. X. Abt. 2, S. 312-316. - A. Eekhof, De Avondmaalsbrief van Corn. Hoen (1525) in facsim. uitgeg. en v.e. inleid. voorzien. 's-Grav. 1917. - J.G. de Hoop Scheffer, Geschied. der Kerkherv. in Ned., I, blz. 86-107, 158vv, 318vv. - M. v. Rhijn, Wessel Gansfort, blz. 259 vv., XVIII. - J. Lindeboom, Het Bijbelsch Humanisme in Nederl., (reg.). - Reitsma, Herv. en Herv. Kerk (reg.). - E.J.W. Posthumus Meyjes, Jac. Revius, zijn leven en werken (reg.). - Ned. Arch. v. K. Gesch. II, III. V (reg. achter D. VIII). - Brandt, Reform. I (reg.). - C. Ullmann, Reformatoren vor der Reformation II. Hamb. 1842. Rd. II, S. 564-596. - J.J. v. Toorenenbergen, Het oudste Ned. verboden boek ‘Oeconomica’, p. XXII-XXVIII. - Godgel. Bijdr. 43e dl. (1869), 1ste st., blz. 203. - M.A. Gooszen, De Heidelb. Cat. en het Boekje v.d. breking des broods, in het jaar 1563-'64 bestreden en verdedigd, blz. 278vv., - J.J. v. Toorenenbergen, Het oudste Nederl. verboden Boek. 1523, Inleiding, XXI-XXVIII. |
|