[Sjoerd Hoekstra]
HOEKSTRA (Sjoerd), zoon van Jakob, die een achterkleinzoon was van Sytse Benedictus (zie boven), werd op 20 Januari 1805 te den Helder geboren en studeerde van 1823 tot 1828 aan het Athenaeum te Amsterdam. In 1829 tot proponent bij de Doopsgezinden bevorderd, deed hij nog hetzelfde jaar intrede te Medemblik, vanwaar hij in 1835 naar Twisk vertrok, waar hij arbeidde tot zijn emeritaat, dat op 26 December 1881 inging. Hoogbejaard overleed hij aldaar den 1en Augustus 1894, overleefd door zijn vrouw Jansje Jansz, met wie hij op 21 Augustus 1829 gehuwd was en die den 20en April 1902 stierf.
Hoekstra heeft zich het meest bekend gemaakt door zijn onderzoek naar het levensbeginsel der Doopsgezinden, waarvan hij de resultaten neerlegde in zijn geschrift: Nog iets over het eigenlijk wezen van den Doopsgezinden Christen (Hoorn 1851). De aanleiding hiertoe had Scholten gegeven, toen hij in De leer der Hervormde kerk ook de beginselen der dissenters, o.a. der Doopsgezinden, beoordeelde, waartegen D.S. Gorter in zijn Onderzoek naar het kenmerkend beginsel der Nederlandsche Doopsgezinden reeds een bestrijding geleverd had. Hoekstra onderwierp zoowel Scholten's als Gorter's meeningen aan een nader onderzoek en kwam tot de slotsom, dat het kenmerkend beginsel van de Broederschap was: zedelijke werkzaamheid, door Christus verwekt, maakt het wezen van den Christen uit en is volstrekt noodig ter zaligheid. C. Sepp beoordeelde dit geschrift tegelijk met Gorter's boekje in de Godgeleerde Bijdragen van 1851 en 1852. Evenzeer over een Doopsgezind beginsel handelt Hoekstra in Doopsgezinde Lektuur, dl. II, waar door hem Het Doopsgezind gevoelen omtrent den eed, op nieuw ter toetse gebragt wordt.
Afzonderlijk werd verder door hem uitgegeven: Leiddraad voor eenvoudigen in het afleggen van belijdenis (Medemb. 1836). - Jezus in Zijne verhevenheid, 2 dln. (Medembl. 1838). - Het Evangelie. Een onderwijsboek (Amst. 1848). - Nieuwe beschouwingen van Jezus' persoon en werk, 2 dln. (Medemb, 1852). - Feestrede bij 25 jarige evangeliebediening (Amst. 1854), terwijl in de Jaarboeken voor Wetenschappelijke Theologie van zijn hand werd opgenomen: Over het woord genade in het N.T. en de verhouding der genade tot ons geloof (1852) en een Verklaring van Rom. V:12-21