Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Daniel van der Hoek]HOEK (Daniel van der), geboren te Zierikzee den 24en Febr. 1733 als eenige zoon uit het huwelijk van Willem van der Hoek en Wijfje den Herder, studeerde te Utrecht (in het Alb. Stud. ald. komt zijn naam echter niet voor). Proponent geworden bij de classis Gorinchem den 26en Apr. 1756, werd hij den 3en Mei 1757 peremptoir geëxamineerd door de Classis Voorne en Putten, en den 29en Mei (1en Pinksterdag) d.a.v. bevestigd te Ouddorp door Ds. Arn. van der Palm, pred. te Goedereede (m. Spr. XI:30b; intr. Pinkstermaandag m. Ps. XLIII:3). Daarna diende hij de gemeenten te Waarde (bev. 13 Mei 1770 door Ds J.J. v. Drunen, pred. te Goes, m. Jes. LII:7; intr. m. Jes. LXII:6b, 7; afsch. te Ouddorp 29 Apr. m. 2 Cor. XIII:11); te Oudelande (bev. 7 Apr. 1776 door Jac. van Hattingen, pred. te Nisse, m. Jes. LII; 7a; intr. m. Ps. XLV:2; afsch. te Waarde 24 Maart m. 1 Thess. V:23); te Poortvliet (bev. 1 Oct. 1780 door Ds. L. Catshoek, pred. te Scherpenisse, m. 2 Cor. VIII:23, 24; intr. m. Ps. XLV:5a; afsch. te Oudelande 24 Sept. m. 2 Petr. I:20); te Ovezande en Driewegen (bev. 13 Mei 1787 door Ds. Is. M. Voyer, pred. te Oudelande (m. Hebr. XIII:17; intr. m. Jes. V:1a; afsch. te Poortvliet 29 Apr. m 1 Cor. XVI:22-24). Na bedankt te hebben voor een beroep naar Ritthem, vertrok hij naar Baarland (bev. ald. 5 Febr. 1792 door Ds. J. Maas, pred. te Hoedekenskerke, m. Lc. XIV:23b; intr. m. Ps. LXXXIII:28; afsch. te Ovezande m. Hand. XVIII:19b-21a). In Mei 1797 bedankte hij voor een beroep naar Domburg, maar in het volgende jaar nam hij een ander, naar Grypskerke aan (ald. bev. 21 Apr. 1799 door zijn neef Ds. J. Hoek, pred. te Arnemuiden, m. Ef. II:17; intr. m. Ps. XLV:3b; afsch. te Baarland 14 Apr. m. 1 Thess. II:11, 12). Hij overleed te Grypskerke den 7en Jan. 1803 aan een bezetting op de borst van enkele dagen. Op het Kerstfeest te voren had hij nog viermaal gepredikt, en voor 't laatst den 1en Jan. 1803, waarop hij, reeds krank, den kansel verliet. Als mede-afgevaardigde van de Classis Voorne en Putten was hij in 1766 tegenwoordig in de Z.-Hollandsche Synode te Leiden. In de verschillende gemeenten, die hij diende, werd hij geroemd als een voorbeeldig herder en leeraar, die duidelijk belijnd in zijn prediking, vaststond op de oude belijdenis zijner Kerk en de afwijking daarvan bij anderen oprecht betreurde. In kerkelijke vergaderingen bracht hij zorgvuldig adviezen uit. Portretten zijn van hem niet bekend. Hij huwde den 29en Mei 1757 te Ouddorp met Johanna Stam, afkomstig uit Leerdam, uit welk huwelijk zeven kinderen werden geboren, van welke twee zoons en een dochter hem met zijn weduwe overleefden. Van hem verscheen in druk: Leerredenen over de Belijdenis des Geloofs der Geref. Nederl. Kerken. 3 dln. 1792. Zijn jongste zoon Willem v.d. Hoek, apotheker te Goes, liet drukken: Laatste onuitgesprokenGa naar voetnoot1) leer- en lijkrede van D. v.d. Hoek over Ps. XXXIX, vs. 6, op het | |
[pagina 74]
| |
afsterven v. Pieter Dekker, Ambachtsheer v. Grypskerke en Poppendamme. (1741-24 Dec. 1802). Middelb. 1818. 8o. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wrdb. VI, blz. 201. - Nagtglas, Levensber. 2de afl. blz. 392, 393. - Boekz. 1803a, 295-302; 1817a, 640; 1818a, 669. - Knuttel, Cat. Pamfl. VI, No. 24724. - Alg. Ned. Familiebl. X:71 (de familie). |
|