Al vroeg bleek zijn voortreffelijke aanleg. Algemeenen lof verwierf zijn later veel geraadpleegde beantwoording van een door het Haagsche Genootschap uitgeschreven prijsvraag, waarbij verlangd werd een nauwkeurig onderzoek van het door Eusebius geschrevene in vergelijking met hetgeen vroeger en later door de Kerkvaders betreffende den Canon is vastgesteld. Volgens getuigenis van Prof. v. Hengel was v. Heyst een wetenschappelijk man, die in den waren zin des woords studeerde en die trachtte op zichzelf te staan zonder eenige school of partij te dienen. Als predikant zou zijn naam nog in breeder kring weerklank hebben gevonden, wanneer hij zich meer in breeder kring had doen hooren. Hij preekte echter weinig elders. Om zijn beminnelijk karakter was hij bij wie hem kenden geliefd. In zijn vrije uren wijdde hij zich gaarne aan letterkunde. Zelf gaf hij eenige dichtstukken in druk in den trant van Tollens.
Hij huwde te Leiden den 4en Oct. 1828 met Sara Boonacker, geb. ald. 13 Apr. 1805, overl. ald. 16 Oct. 1864. Een der drie kinderen uit dit huwelijk geboren was David François van Heyst, die van zijn plan om theologie te studeeren om gezondheidsredenen moest afzien, en later bekend is geworden als schrijver van tooneelstukken, waarvan sommige zeer geroemd zijn.
Van Dav. v. Heyst bestaat een portret, borstb. links, met bril op, in toegeknoopte rok. Lith. m. facsim. naar Davidson. 4o (vgl. v. Someren, Cat. v. Portr. II, No 2443).
Van hem zag het licht:
Annotatio in Luc. XXII:31, 32, quam, favente summo numine, praeside Wesselio Alberto van Hengel,.... ad publicam disceptationem proponit in diem Lunae 14 Junii MDCCCXXIV, hora XII, in: v. Hengels Annotatio in loca nonnulla N. Test. Amst. 1824. - De Judaeo-Christianismo ejusque vi et efficacitate, quam exseruit in rem christianam seculo primo. L. Bat. 1828. (Dissert.). - Redevoer. over den invloed der vrouwen ter bewaring v.h. volkskarakter in het algemeen en v. dat van onze Natie in het bijzonder, geh. in het Depart. Gouda t. Nut. v. 't Algemeen 1832. In: Mengelwerk v.d. Recensent ook der Recensenten. D. XXVII 2de st. 1833. 8o, blz. 421-441. - Redevoer. over Bybelverspreiding en Hervorming in onderlinge betrekking. Uitgespr. te Gouda den 3. Oct. 1832. Leyden 1833. 8o. - Verhandel. over Het berigt v. Eusebius, in zijne Kerkelijke Geschiedenis Boek III. Hoofdst. 25, omtr. het Kanoniek Gezag v.d. Boeken des N. Test., vergeleken met hetgeen vroeger en later door de Kerkvaders daaromtrent is vastgesteld. (M. goud bekr.). In: Verh. v.h. Gen. t. verded. v.d. Chr. Godsd. tegen derzelver hedendaagsche bestrijders v.h. jr. 1834. 's-Gravenh. 1836, blz. 1-407. - Nagelatene Leerredenen. M.e. voorr. v.d. hoogl. W.A. v. Hengel. Leyden. 1837. 8o.
Dichtproeven van hem komen voor in de Leydsche Studenten-Almanak v.h. jr. 1826: Uitboezeming bij het 250-jarig bestaan der Leydsche Hoogeschool en: Hebreeuwsche Analysis; id. v.h. jr. 1827: Aan den Rijn; id. v.h. jr. 1828: Hellas aan Nederland; v.h. jr. 1829: De Lurley. Voorts gedichten achter de acad. dissertatiën van H.J. Spijker en J.J. Boonacker. En in De Recensent ook der Recensenten v.h. jr. 1837 (D. XXX. 2de st. blz. 43-48: De waarde der taal; id. blz. 195, 196: De middernacht; id., blz. 238-244: Het huiselijk leven; id., blz. 289-292: De balling aan zijn vaderland. Ook het Muzen-Album van 1849 en 1850 bevat bijdragen van zijn hand. Anoniem verscheen van hem in dicht: Herinnering aan M. Imans, Med. Doct. en Wethouder der Stad Gouda. Overl. den 23 Junij 1835. Gouda. 1835. kl. 8o.