Bij zijne theologische studie, waarbij hij zich kennen deed als een der uitnemendste leerlingen van Joh. Clarisse, wijdde hij zich in het bijzonder aan de patrologie.
Niet alleen te Kaapstad en andere plaatsen der kolonie, maar ook bij zijne vrienden in Nederland was hij zeer geliefd als een geestig, vriendelijk en voor ieder toegankelijk man.
Bij zijn overlijden liet hij een weduwe en vier dochters na.
Van hem zag het licht:
Commentatio ad quaestionem theologicam quam posuit nobilissimus ordo theologorum in acad. L. Batava Ao MDCCCXXXII: cum antiquissima illa Veteris Ecclesiae scripta, quae Patrum nomine apostolicorum hodie supersunt, Clementis Romani Epistolae duae, Ignatii Epistolae septem e breviore recensione, Polycarpi Epistola, Barnabae et Hermae liber Pastor inscriptus, argumenti sint maxime moralis et practici, expositio quaeritur et censura principiorum praeceptorumque moralium, quae scriptis hisce continentur quae praemium reportavit D. VIII Febr. A. MDCCCXXXIII (103 pag.) in: Annales Acad. L. Bat. a.d. IX Febr. MDCCCXXXII ad d. VIII Febr. MDCCCXXXIII. L.B. MDCCCXXXIII. 4o. - De Gregorio Nysseno. L. Bat. 1835. 4o.
Litteratuur: v. Troostenburg de Bruyn, Biogr. Wdb. O.-I. pred., blz. 205. - Kerk. Ct. 1873. No 47. - Alb. Stud. L.B., K. 1275 - Chr. Coetzee de Villiers, Geslachtsregisters der oude Kaapsche familiën, I, blz. 334. - Sepp, Bibl. Kerkgesch., blz. 57, 75, 98. - Ned. Arch. v.K.G. VIII (1848), blz. 315. - Cat. Burgersd. en Nierm, No 6840.