[Leonardus Hesta]
HESTA (Leonardus) geboren te Amsterdam den 9en Mei 1856, legde den 19en Juni 1875 met gunstig gevolg admissie-examen af aan de Utrechtsche Academie en werd aldaar als student ingeschreven den 23en Sept. d.a.v. Hij genoot er het onderwijs o.a. van Doedes, v. Oosterzee en Beets tot 1879, in welk jaar hij zich liet inschrijven aan de universiteit in zijn vaderstad. Den 7en Dec. 1881 proponent geworden bij de Alg. Doopsgezinde Societeit, bedankte hij voor beroepingen naar Poppingawier en naar Wieringen en deed hij den 19en Maart 1882 intrede te Rottevalle en Witteveen (m. Gal. I:11), na ingeleid te zijn door Ds. T. Kuiper, pred. te Amsterdam (m. Neh. II:20a). Den 20en Apr. 1884 nam hij afscheid van zijne eerste gemeente (m. Hand. XX:32a), en den 27en volgde zijn intrede te Norden (m. 1 Cor. III:11), waarmee het afscheid saamviel van zijn voorganger Ds. J. Pol, die de Doopsgezinden aldaar 44 jaren als leeraar had gediend. Zijn vijfjarig verblijf te Norden, waarin hij in het Duitsch preekte in de kleine Doopsgezinde gemeente, die a.h.w. in Duitsch-Luthersche omgeving gevangen zat, herinnerde hij zich gaarne. Den 24en Febr. 1889 preekte hij er afscheid (m. 1 Cor. XVI:23, 24), en den 3en Maart d.a.v. deed hij zijn intrede te Sneek (m. 2 Cor. XIII:9b). Kort duurde hier zijn verblijf; reeds het volgend jaar, den 22en Juni, nam hij afscheid van zijn derde gemeente (m. 1 Thess. III:12); den 29en d.a.v. verbond hij zich (m. Ef. VI:12c) aan de gemeente te Haarlem, waar hij nog in de kracht zijns levens, den 14en Apr. 1901, overleed.
In bijzondere mate was Hesta in de Doopsgezinde wereld een publiek persoon. Hij betoonde zich een grondig kenner van de geschiedenis der Doopsgezinden, en ijverig verzamelaar van Doopsgezinde letterkunde, geschriften en curiosa. Als opsteller van de statistische overzichten over de Doopsgez. gemeenten, kende hij, zooals slechts zeer weinigen, de Doopsgezind-kerkelijke kaart van het land. Bij hem klopte men van alle kanten aan om voorlichting en raad, en niet vruchteloos. Hij ging op in het behartigen van de belangen der Doopsgezinde gemeenten. Zoo was hij een der meest bekende Doopsgezinde leeraren. Groot was zoowel zijn werkkracht als werklust; hij stelde veel belang in personen en quaestiën, waarmee hij in aanraking kwam, en drong gemakkelijk door tot nadere kennismaking. Een nauwkeurigheid, die niets verwaarloosde, en een ambitie, die hem altoos prikkelde tot een bepaald doel en hem het leven nooit gemakkelijk deed opnemen, behoorde tot zijne kenmerken.
Zijn komst te Haarlem, waar zoo veel omvattende gemeentelijke zorg hem wachtte, belette hem zich voornamelijk aan de studie te wijden, die nu niet meer voor hem werd dan een middel om op de hoogte van zijne zaken te blijven, maar dit laatste was hij dan ook uitnemend. Aan zijne preeken besteedde hij veel zorg; gemakkelijk droeg hij ze voor, waarbij zijn licht opgewekte aandoening en geestdrift tot uiting kwamen. Zijn aard en gaven maakten hem tot den aangewezen man om in commissies te zitten, en om reglementen te maken en te ordenen. Daarbij was hij echter ook als herder vol toewijding; dit was hem het meest geliefde deel van zijn arbeid.