Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Michaël Hertoghe]HERTOGHE (HERTOOGE, HARTOGH, HARTOGE, HARTOCHT) (Michaël of Michiel), zoon van Adrianus den Hertoghe, werd geboren te 's-Gravenhage, en op achttienjarigen leeftijd ingeschreven als student te Leiden den 20en Sept.Ga naar voetnoot1) 1651, opnieuw den 16en Maart 1655, en later te Groningen den 26en April 1658. Door toedoen vooral van den ambassade-secretaris Rompf werd hij aangesteld tot predikant in de Nederlandsche Ambassade-Kapel te Parijs. Door de Classis van den Haag peremptoir geëxamineerd aanvaardde hij zijn ambt als opvolger van den pas naar het vaderland teruggekeerden Jacobus Hooghcamer den 23en April 1666. Toen het na den dood van den ambassadeur Boreel (29 Sept. 1668) te verwachten was dat de Hertoghe naar Holland zou moeten terugkeeren, werd zijn dienst te Parijs door de Staten-Generaal bestendigd op verzoek van de hem toevertrouwde gemeente, daarbij krachtig gesteund door den secretaris Rompf, bij wien hij zijn intrek zou moeten nemen tot | |
[pagina 754]
| |
er een opvolger voor den gestorven gezant zou gekomen zijn; daarbij werd voor zijn onderhoud aan Rompf een jaarlijksche tegemoetkoming toegestaan van vijfhonderd gulden. Over het uitbetalen van deze som en over het tractement is heel wat te doen geweest. De bepaalde jaarwedde werd hem niet op tijd voldaan; en de Hertoghe stelde het voor alsof de man, aan wien hij zijn betrekking te danken had, een oneerlijke rol speelde, wat niet pleitte voor het karakter van den klager. Bij de komst van den nieuwen ambassadeur Pieter de Groot (Aug. 167O) verliet hij het huis van Rompf, maar toen eerstgen. den 23en Maart 1672 naar Nederland terugkeerde, terwijl zijn secretaris te Parijs bleef, kwam de Hertoghe weder bij dezen inwonen. De Hertoghe was een humeurig en eigenzinnig man; ook gaf hij aanstoot door zijn heftig optreden en ijveren tegen de Roomschen, hetgeen zelfs oorzaak werd dat de openbare godsdienstoefeningen in de Kapel moesten gestaakt worden. Na het uitbreken van den oorlog (7 April) liet hij zich Zondag den 24en Apr. 1672 in zijn nagebed de woorden ontvallen dat ‘God Almachtigh den Raadt van haere Ho. Mo. vyanden soude gelieuen te niet en te schande maecken als die van Achitofel.’ Maar vooral de heimelijke wijze, waarop hij twee monniken, die naar Holland wilden vluchten en aan wie niet zonder reden Rompf den door hen gevraagden geldelijken steun weigerde, toch in diens huis had weten te verbergen, waar zij den volgenden morgen vroeg bij onverwachte huiszoeking ontdekt werden, had tengevolge, dat de Kapel, waar anders de dienst nog ten minste zes maanden na het uitbreken van den oorlog had kunnen gehouden worden, aanstonds (1 Mei) gesloten werd, op last van Rompf. Daarop verliet de Hertoghe de woning van laatstgen. en nam zijn intrek bij mevrouw Caron, de eenige die Rompf verweten had dat hij voor de twee vluchtende monniken niet beter gezorgd had. Met deze dame leefde de Hertoghe op zeer intiemen voet, hetgeen de aandacht der buitenwereld trok. Van uit zijn nieuwe woonplaats begon hij den legatie-secretaris tegen te werken op allerlei manier. Inmiddels leidde hij zelf een gemakkelijk leven, jaagde genietingen na en vergezelde zijn beschermvrouw 's Zondags naar de kerk te Charenton. Om onbekende redenen verlangde hij in den zomer van 1673 naar het vaderland te gaan; hij verzocht Rompf daartoe om een paspoort voor hem aantevragen, dat den 1en Juli te Parijs arriveerde aan het adres van mevr. Caron, die zich met den Hertoghe toen op haar landgoed te Charenton bevond. Vóór den 4en Juli kwamen zij niet te Parijs en zoolang bleef het paspoort berusten bij Rompf. De Hertoghe heeft er echter geen gebruik van kunnen maken, omdat de regeering op zijn verzoek om naar het vaderland terugtekeeren afwijzend beschikte. Hij moest wachten tot Rompf zou weerkeeren, hetgeen eerst den 28en Maart 1674 plaats had. Den 11en April kwam deze met den Hertoghe te 's-Gravenhage aan. In den tijd vóór deze overkomst schijnt hij van gedachten veranderd te zijn, zooals blijkt uit een request toen door hem ingediend, waarbij hij verzocht, wanneer Rompf kwam te vertrekken, zijn dienst te Parijs te continueeren, terwijl hij beloofde de regeering in alles te zullen gehoorzamen. Hierop werd afwijzend beschikt. Hij zou te Parijs na het vertrek van den legatie-secretaris niet meer veilig zijn. Na zijn terugkomst in Holland werd hij in 1675 legerpredikant, doch reeds den 20en Dec. 1676Ga naar voetnoot1) bevestigd tot predikant te Loenen a/d Vecht, waar hij werkzaam | |
[pagina 755]
| |
bleef tot zijn overlijden, dat plaats had tusschen den 7en Aug. en den 4en Sept. 1701.Ga naar voetnoot1) Hij deed zich kennen als een zeer middelmatig verzenmaker, zooals blijken kan uit de regelen, die van hem voorkomen in Johanna Koertens Stamboek. Verdere geschriften en portretten zijn van hem niet bekend. Hij ondertrouwde te Amsterdam 23 Mei 1681 met Maria Hagebaert, van Amsterdam; hij zal te Loenen getrouwd zijn. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 73. - Alb. Stud. L.B., k. 415, 442. - Id. Gron., k. 83. - L.A. v. Langeraad, De Ned. Ambassade-Kapel te Parijs. I, II (règ.). - Sepp, Uit het Pred. leven, blz. 119. - v. Alphen, N.K. Handb. Jrg. 1910, Bijl. S. blz. 159. - Knuttel, Acta IV, blz. 404. - Nav. XXIV (1874) Omslag, blz. 144. - Maandbl. v.h. Geneal.-Herald. Gen. ‘De Ned. Leeuw’, 37ste Jrg. (1919), k. 14. |
|