Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Abraham Hertoch]HERTOCH (HARTOCH, HERTOG(H)IUS)Ga naar voetnoot2) (Abraham), geboren te Amsterdam, werd in 1619 geëxamineerd door de classis van Woerden, en in datzelfde jaar bevestigd als predikant te Zwammerdam. In de Z.-Holl. synode van Juli 1621 brachten de afgevaardigden der classis van Woerden rapport uit van de maatregelen door hem genomen in verband met zijn zware melancholie. De synode verklaarde zich, met zijne suspensie te vereenigen; zij achtte het eveneens noodig dat hij ‘van wegen de swackheyt zijns verstants’ zijn dienstwerk staakte totdat ‘God de Here hem genadige beterschap verlene’. Zij meende, dat zijn langer verblijf te Zwammerdam onder de | |||
[pagina 751]
| |||
gegeven omstandigheden voor de gemeente schadelijk was. Daarom liet de synode uit haar naam een schrijven richten aan den kerkeraad te Amsterdam, opdat deze er bij Hertochs ouders aldaar op zou aandringen hun zoon bij zich in te nemen of hem te bewegen naar een andere plaats te vertrekken. Intusschen zouden de classis van Woerden en de Deputaten der synode aan de Ed. Mog. Staten verzoeken hem eenig jaarlijksch tractement te waarborgen. Dit verzoek bleef niet zonder gevolg, want gedurende den tijd, dat hij buiten de bediening zou zijn, verleenden de Staten hem een subsidie van 200 guldens per jaar. Zwammerdam zou voorzien worden van een ander predikant. Bij de Z.-Holl. synode te 's-Gravenhage van Juli 1624 zond hij van uit zijn ouderlijke woning bericht in dat hij weer ‘tot gesonden verstande ende memorie’ gekomen was en van Oct. af tot hiertoe op verschillende plaatsen ‘met contentement’ gepredikt had; hij voegde er het verzoek aan toe weer in actieven dienst te worden gesteld ‘ofte dat hij alternatim, ende by gebeurte mochte predicken tot Swammerdam’. De synode toonde zich bereid zijn herstelling in den dienst te bevorderen en vestigde daartoe op hem de aandacht der classis van Woerden in verband met de vacature te Kalslagen. In deze gemeente had men echter reeds een ander op het oog. Voor de gemeente te Noorden in dezelfde classis hadden Gedeputeerden namens de classis voor de beroeping aldaar een proponent ‘synde een duyts klerc’ aanbevolen en had men reeds besloten dezen te beroepen; doch een der vier predikanten, die bedoelde commissie vormden, had hiertegen geprotesteerd, in de meening dat voor deze beroeping allereerst Abr. Hertoch in aanmerking kwam. De Z.-Holl. synode te Woerden van Juli 1625, waarvoor deze quaestie werd gebracht, oordeelde dat de drie Gedeputeerden zich wel wat meer moeite voor Hertoch hadden behooren te geven en dat zijne beroeping daar, indien eenigszins mogelijk alsnog moest bevorderd worden. Aan Hertoch werd opgedragen in tegenwoordigheid van enkele gecommitteerden te Noorden een preekbeurt te vervullen. Dit geschiedde, en had tengevolge dat zijn prediking de gemeente wèl behaagde en ook tegen zijn persoon geen bezwaar bestond, maar dat men meende van den reeds beroepene niet meer te kunnen afzien; vier afgevaardigden uit Noorden deelden dit den volgenden dag dag aan de synode te Woerden mede, die nog een vergeefsche poging aanwendde om den beroepene te bewegen zich terugtetrekken, maar daar zij de gemeente niet wilde dwingen, deze beroepingsquaestie opnieuw stelde in handen van de Woerdensche classis, ten overstaan van de Gedeputeerden der synode. Inmiddels constateerde zij dat Hertoch nog altijd lid was van de classis van Woerden, dat hij mitsdien in de vergaderingen dier classis diende toegelaten te worden, dat hem ook het recht van preferentie toekwam met het oog op vacante gemeenten in de classis. Aan alle overige classen binnen het ressort der synode werd buitendien verzocht bij vacaturen in haar midden Hertoch aantebevelen. Ook besloot de synode tot de Ed. Mog. Staten het verzoek te richten een zoodanige subsidie aan Hertoch te verleenen, als zij anderen buiten dienst zijnde predikanten plachten toeteleggen. In de Z.-Holl. synode van het volgende jaar (Juli 1626) te IJselstein werd medegedeeld dat de broederen der classis van Woerden geslaagd waren met een op Hertoch uitgebrachte beroeping naar Sluipwijk. Om nieuwe moeilijkheden te voorkomen beval de synode dat deze beroeping in de eerstvolgende vergadering der classis aan Hertoch zou worden terhandgesteld en terstond order zou worden gegeven voorstelling en bevestiging dadelijk te doen volgen. | |||
[pagina 752]
| |||
Zoo trad in 1626 Hertoch op als predikant te Sluipwijk. In de Z.-Holl. synode te 's-Gravenhage van 18 Juli tot 11 Aug. 1643 te 's-Gravenhage werd hem dank betuigd voor de aanbieding van zijn boek Hypotyposis, dat hij met een ‘Dedicatie brief’ aan de synode had voorzien, uit dankbaarheid voor ‘die sonderlinghe liefde’ jegens zijn persoon en dienst hem vroeger betoond. De dankbetuiging der synode geschiedde ‘met toewenschinge van vermeerdering der gaven des H. Geests (sic!) aen sijne waerde (sic!)’. De Z.-Holl. synode te Leiden van Juli 1639 ontbood hem ter verantwoording over het feit dat hij ‘sijn residentie binnen Gouda’ hield; hij deelde daarop de redenen mede ‘waerom sijn vrouwe met de kinderen haer ter Gouda in eenige neeringe hadde nedergeset’, terwijl hijzelf toch óók te Sluipwijk resideerde. De synode besloot op zijn verzoek hem niet op het strengst te behandelen, en de zaak aantehouden tot de volgende synode, hem intusschen vermanende geen aanleiding te geven tot klachten uit zijne gemeente. De synode te Gouda van Juli 1640 beval dit punt opnieuw aan bij de classis van Woerden. In de synode in Juli van het volgende jaar te Rotterdam kwam ter tafel, met begeleidende missive, een gedrukt geschrift door Hertoch aan de meeste classes toegezonden, waarin hij zich beklaagde ‘over eenige resolutien in de Classe van Woerden, als in den voorgaenden Synodo Roterodamensi anno 1621 gehouden tot sijn nadeel’ genomen. Zijne geschriften werden gesteld in handen eener commissie, met wie hij, inmiddels ontboden, confereerde; gevolg was dat werd voorgelezen een ontworpen acte van verzoening tusschen hem en de classis; ‘edoch dewijle de presente leden des Classis van Woerden sulcx over haer niet en dorsten nemen, is op des Synodi goedvinden een extra-ordinair Classis vergadert, in dewelcke dit project niet smakende, so is, na eenige vorder onderhandelinge tusschen Hertogium en de voorgemelde leden des Classis, per Deputatos ad causam dese sake gestelt ter dispositie van de ordinaire gedeputeerde om met den Classe suo tempore alles tot ruste ende vrede te richten’. Hertoch werd tevens vermaand buiten classis of synode om, niets te schrijven of te doen drukken ‘dat in praejudicie van 't Classis oft Synodus soude mogen streken’. Aan het oordeel der classis en deputaten der synode zou hij zich te onderwerpen hebben. Deputaten zouden bij de Staten aandringen op nog eenige subsidie in verband met de schade door hem geleden in den tijd, waarin hij buiten dienst was geweest. Jarenlang was hij visitator der classis van Woerden en Over-Rhynland; nog in het jaar vóór zijn overlijden wordt hij als zoodanig vermeld. Dit overlijden had plaats in de eerste helft van 1655. Hertoch was een man van wetenschappelijke ontwikkeling. In zijne geschriften toont hij bekend te zijn met de werken niet alleen van verschillende kerkvaders, maar ook van godgeleerden als Polyander, Hommius, Trigland e.a. Ook wist hij zich vlot uittedrukken in Latijnsche versregels. Zijn Hypotyposis blijkt tot doel te hebben vertroosting dergenen, die gemeenschap hebben aan het lijden van Christus, opdat dit lijden geheiligd worde aan hart en leven. ‘Datter is een diepte van de liefde Christi, waervoor wij hem, in aller manieren, behoorden danckbaar te zyn, ende ons sorghvuldich te wachten voor de sonde’ was het kort begrip van Hertochs prediking. Tot polemiseeren toont hij weinig of geen neiging. De Arminianen bestrijdt hij in zijn genoemd werk niet met name, en wat hij tegen het Pausdom aanvoert, is van alle heftigheid vrij. Het geschrift, dat 27 schetsen van leerredenen over Psalm XXII bevat, is een doorloopende, zeer sterk allegorische interpretatie, | |||
[pagina 753]
| |||
hoewel hijzelf verklaart ‘Wy en willen, met sommighe, niet al te seer allegoriseeren.’ (Blz. 104). Van Abr. Hertoch zijn geen portretten bekend. Van hem zag het licht:
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 214. - Alb. Stud. L.B., k. 175. - Reitsma en v. Veen, Acta. III (reg.). - Knuttel, Acta. I, II, III (reg.). - J. Hartog, De Allegoriën van Ds. Hertoghius, in: Gel. en Vrijh. 4de Jrg. (1870), blz. 163-181. - Dez., Gesch. Predikk., blz. 86. - Dodt v. Flensburg, Arch. Utr., III, blz. 284. - Soermans, Pred. Z.-Holl., blz. 142, 143. |
|