Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Hermanus Hermsen]HERMSEN (HERMSSEN, HARMSEN), (Hermanus), geboren te Doesburg in 1691Ga naar voetnoot1), | |||
[pagina 749]
| |||
verloor op jeugdigen leeftijd zijn vader en moeder, welke laatste tot de Roomsche Kerk had behoord, en werd daarop door de overheid geplaatst in het Burgerweeshuis, waar hij in de Hervormde leer werd opgevoed, welke hem reeds met zijn veertiende jaar lief was. Met kerkelijke attestatie do 4 Maart 1719 vertrok hij van Doesburg naar Rotterdam, waar hij in sterke mate den invloed onderging van enkele predikanten, vooral van Hellenbroek; hier had ook zijne bekeering plaats, die met al den daarmee gepaard gaanden geestelijken strijd door hemzelf uitvoerig beschreven is. Welk maatschappelijk beroep Hermsen uitoefende blijkt niet, maar wèl dat hij bij de uitoefening daarvan de gelegenheden aangreep om anderen van de geestelijke dingen te spreken, gelijk hij ook veelal in ‘gezelschappen’ verkeerde en daarvan de leiding had. Rotterdam verliet hij na verloop van jaren weer; althans volgens het door hem opgesteld verhaal van zijne ontmoeting met een ruwen Roomschen soldaat, welke diens bekeering tengevolge had, bevond hij zich in Mei 1734 opnieuw te Doesburg, waar, gelijk trouwens ook elders, meerdere personen onder den geestelijken invloed, die van hem uitging, veranderden. Later heeft hij zijn ‘beroep’ nog geruimen tijd uitgeoefend te Zevenhuizen (Z.-H.) Opnieuw te Doesburg teruggekeerd ondervond hij daar om zijn getuigen veel tegenstand. Over het algemeen werd zijn weg in deze latere jaren gekenmerkt door tegenspoed. Ook verloor hij te Doesburg zijne vrouw, met wie hij achtentwintig jaren was gehuwd geweest, en een klein kind. Zijne laatste levensjaren sleet hij in het gasthuis te Doesburg, waar hij zich in 1760 bevond; in Oct. 1770 leefde hij nog. In het laatst van zijn leven schijnt hij blind te zijn geweest. Zijn sterfjaar is niet bekend. In 1757 gaf Hermsen destijds woonachtig te Doesburg, een boekje uit, gedrukt te Rotterdam, onder den titel: De uitnemende kracht van Christus Liefde enz. (zie hieronder); het bevatte een verhaal van zijn geestelijke ervaringen, en werd uitgegeven zonder kerkelijke visitatie en approbatie. Doesburgs magistraat verbood den verkoop als strijdig met de kerkenorde en omdat H.H. Ed. Achtb. in het boekje eenige bedenkelijke, ongenoegelijke en aanstootelijke gezegden hadden aangetroffen. De magistraat gaf het daarop aan Ds. Noot over ter kerkelijke examinatie. Deze onderzocht het en bracht er rapport over uit in den kerkeraad, die besloot den schrijver te hooren. Bij dit verhoor werden hem negen vragen voorgelegd, o.a. betreffende uitlatingen omtrent predikanten en de wijzen, waarop de duivel, zooals hij beweerd had, zich aan zijn verstand vertoond had. Gevolg van dit verhoor was dat Hermsen werd aangezegd dat hij, waar bedoeld boekje buiten zijn schuld zonder approbatie verschenen was, zich voor het vervolg voor iets dergelijks zou hebben te wachten; mocht het ooit herdrukt worden zonder weglating der aanstootelijke zinsneden en wijziging van sommige woorden, dan zou hem ontzegging van het Avondmaal wachten en een verbod om oefeningen te houden. De magistraat werd door den kerkeraad dank gebracht voor de bemoeiing, en tevens verzocht toetezien dat het boekje niet werd herdrukt. In de Boekzaal legde Hermsen de verklaring af (do 10 Aug. 1757), dat hij het boekje introk en dat hij sommige zinsneden niet zoo hatelijk bedoeld had, als men deze had opgevat. De Doesburgsche kerkeraadsacta berichten enkele maanden later: ‘Van het boekjen van Br. Hermsen hadden de Heeren Broeders niets naders vernomen’. Het heeft evenwel later nog tal van nieuwe drukken beleefd: de ‘negende echte druk’ door hemzelf vermeerderd met het verhaal van | |||
[pagina 750]
| |||
‘eenige nadere ondervindingen der Goddelijke ontferming’, verscheen den 16en Oct. 1770. Zelfs een 13de druk zag het licht, waarin een portret van den schrijver voorkomt. Het werd met verschillende aanhangsels opgenomen in de hieronder vermelde Chr. Adversaria, en behoorde tot de werkjes, die in Gereformeerd-piëtistische volkskringen langen tijd veel aftrek gevonden hebben. Van Herm. Hermsen bestaat een portret, geteekend door A. Boon, gegrav. door J. Houbraken in 1772, uitgeg. door A. Goejet, met 4 reg. vers van Joh. v. Boskoop vgl. Fr. Muller, Cat. v. Portr., No 2344, 2345. Zijn bovenomschreven werkje was getiteld:
Litteratuur: Bovengen. geschr. v.H. Hermsen zelf. - v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 211Ga naar voetnoot1). - Boekz. Jrg. 1757a, blz. 654, 655; b, blz. 240, 241. Aangevuld met mededeelingen van Ds. Ph.J. Hoedemaker, pred. te Doesburg. |
|