Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Laurens Hendricksz]HENDRICKSZ (HENDRIKSZ, HENDRIKS) (Laurens) was een der vermaners of leerarenGa naar voetnoot1) bij de Vereenigde Doopsgezinden te Amsterdam, wier nieuwgevormde gemeente den 26en April 1639 was tot stand gekomen, toen de Vlamingen zich vereenigd hadden met alreede verbonden Friezen en Hoogduitschen. Bij de leeraarskeuze in deze gemeente had een onderzoek plaats naar zuiverheid in de leer en overeenstemming met de confessie, die eigenlijk uit drie belijdenissen bestond: de Olijftak (1627), de Hoogduitsche van Jan Cents (1630) en de Dordtsche van Adr. Cornelis (1632). Bedoeld onderzoek verhinderde echter niet dat de leeraren hun eigen confessie voorlazen, waarbij Laurens Hendricksz de belijdenis der gemeente nog iets poogde te verscherpen, terwijl zijne ambtgenooten Galenus Abrahamsz en David Spruyt twee critieke punten in de confessie zochten te vermijden. Straks werden deze beide van Sociniaansche gevoelens beticht. Een hardnekkige strijd in de gemeente was hiervan gevolg. Bij een der samensprekingen, door Galenus en Spruyt met hunne mededienaren gehouden, besloten zij, na een ganschen dag van vruchteloos debat, tot het plan, een schriftelijk ontwerp van hunne gevoelens omtrent den toestand der Kerk te maken. Zoo ontstonden de ‘XIX Artikelen’, waarvan zij in Jan. 1657 een afschrift gaven aan hunne tegenstanders onder voorwaarde dat niemand buiten het college der dienaren het stuk zou mogen inzien. Ruim een jaar later ontvingen zij een Antwoorde by forme van aanmerkingen, vragen, ende redenen, voornamelijk door Laurens Hendricksz opgesteld, maar - wat in strijd was met de afspraak - zoowel de Artikelen als de bedenkingen daartegen kwamen in het licht. Hierop zagen Galenus en Spruyt zich genoopt zelf hun werk uittegeven met een ‘Aenspraeck aen den Leser’ en een ‘Wederlegginge van het Geschrift van L.H.’ Den 18en Juni 1660 vergaderden te Leiden de afgevaardigden van verschillende N. en Z.-Hollandsche gemeenten, om in hoofdzaak de aanhangige geschilpunten in de leer te behandelen; men gevoelde dat de strijd met Galenus beteekenis had voor de geheele Doopsgezinde Broederschap; het ging erom maatregelen te nemen tegen Sociniaansche en andere afwijkende gevoelens in haar midden. Vier afgevaardigden uit de vergadering werden aangewezen om te pogen Galenus en Spruyt tot vrijwilligen afstand te bewegen, en, zoo dit niet gelukte, de dienaarschap en de gemeente in den arm te nemen om het zóóver te brengen dat de beide beschuldigden òf hunne | ||
[pagina 674]
| ||
gevoelens herriepen òf tijdelijk hun dienst niet zouden waarnemen. Deze pogingen der afgevaardigden leden schipbreuk. Maar de rechtzinnigen lieten het hierbij niet. De mannen van buiten, wier optreden streng gelaakt werd, ontvingen een uitnoodiging zich hierover te komen verantwoorden. Dit slimme plan bedoelde hen toch gelegenheid te geven hunne eigenlijke opdracht te vervullen. Het was beraamd door Laurens Hendricksz, maar werd ten slotte toch verijdeld, doordat de vrijzinnigen een verklaring wisten te krijgen van de Galenisten in de gemeente, die in de meerderheid waren, waarbij aan de buitenmannen elke inmenging werd ontzegd. In Jan. 1662 kwam het tot een wapenstilstand tusschen de strijdende partijen. Het geschil dook echter weer op, toen men van Gereformeerde zijde begon zich met de ketterij onder de Dissenters intelaten. Vermoedelijk hadden de rechtzinnige Doopsgezinden de hulp der Gereformeerden ingeroepen; tenminste toen in 1663 Galenus bij de Staten van Holland van Socinianisme beschuldigd werd, wezen zijne vrienden openlijk Laurens Hendricksz als aanklager aan, terwijl een zijner vijanden een verklaring aflegde, die meer dan een halve bekentenis inhield. De poging faalde evenwel, en Galenus werd den 14en Sept. vrijgesproken door het Hof van Holland en zelfs voor een goed Mennoniet verklaard. Daarop deden de ouderen, onder wie Laur. Hendricksz, den 20en Dec. 1663 nog een ‘Vredes-presentatie’, bestaande uit elf artikelen, waarbij zij opnieuw vroegen instemming van ‘de vrienden’ met de belijdenis omtrent de Drieëenheid, de Voldoening enz. Het aanbieden van dit stuk veroorzaakte heftige tooneelen. Het gevolg was dat 700 leden zich afscheidden; het waren de (al spoedig zoo genoemde) ‘Zonisten’, de overblijvenden heetten ‘Lamisten’. Het is opmerkelijk dat ook Laurens Hendricksz door sommigen beschuldigd is, afgeweken te zijn van de oude leer der Mennonieten. Een zijner beide ambtgenooten, die met hem van hetzelfde beschuldigd werden, was T.G. van den Wyngaard, die dit vermeldt in de Voorreden voor de in 1665 te Amsterdam gedrukte Algemeene Belydenissen der Vereen. Vlaamsche, Vriesche, en Hoogduitsche Doopsgez. Gemeentens Gods, waar op van haar de Geestelyke Gemeenschap aan den Eens-Geloovigen Doopsgezinden aangeboden, en de Christelyke Vreede op verscheidene tyden met verscheidene Volken gemaakt, en bevestigd is. V.d. Wyngaard zette uiteen dat hij met zijne ambtgenooten zich hield aan de ‘met de H. Schriftuur overeenkomende Geloofs-Belydenissen der Mennoniten’. Laur. Hendricksz behoorde tot de onderteekenaars der Algemeene Belydenissen. Zijne verdere levensbijzonderheden zijn onbekend. Portretten zijn van hem niet bekend. Als zijn geschrift wordt genoemd:
Litteratuur: Kühler, Socin. blz. 165, 170. - Schijn-Maatschoen, Gesch. der Menn., blz. 241. - Hylkema, Reformateurs. II, blz. - Doopsgez. Bijdr. 40ste Jrg. (1900), blz. 1. - Naaml. Doopsgez. Schr. blz. 45. |
|