Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 675]
| ||
werd hij door de Classis Vollenhove aangeklaagd van Sociniaansche gevoelens; waarop zij bij resolutie der Gedeputeerde Staten van Overijssel van 1 Aug. 1684 vermaand werden zich te onthouden van het verbreiden van zulke gevoelens. In 1686 kwam het tot hun schorsing, nadat zij van dezelfde ketterij door de Prov. Overysselsche Synode waren aangeklaagd bij de Staten van dat gewest. Meer dan een jaar lang bleef hunne gemeente dientengevolge verstoken van godsdienstoefening. Maar toen de Gereformeerde predikanten hunne beschuldiging niet konden bewijzen, werd hunne schorsing (behalve van Jan Adriaensz., van wien dit niet blijkt), opgeheven, evenwel met bedreiging van arbitrale correctie, indien zij in de gemeente Sociniaansche dwalingen leerden. Hiermede scheen deze zaak afgedaan. Maar men bleef zich over Jacob Hendricz beklagen. Ook van Doopsgezinde zijde, misschien wel hoofdzakelijk. In de Vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche Gemeente te Blokzijl was de tegenstelling der richtingen van de Doopsgezinden van de Zon en die van het Lam, uit Amsterdam, doorgedrongen, gelijk ook in andere gemeenten. De meerderheid der Blokzijlsche gemeente, die de rechtzinnige richting van de Zon was toegedaan, ergerde zich aan de prediking van Jacob Hendricz. Vermoedelijk is een aanklacht tegen hem ook van die zijde uitgegaan. Daarbij kwam nog de uitgaaf in 1698 van zijn onderwijs na den weg ten hemel; dit werd de aanleiding dat van Gereformeerde zijde, nl. door Gedeputeerden der Overysselsche Synode, bij den Drost van Vollenhove opnieuw een aanklacht tegen hem werd ingediend, nl. 31 Mei 1699Ga naar voetnoot1). Hij werd daarbij aangeduid als ‘azijnmaker en gewezen Leeraar der Mennonijten’. Zijn bovengen. boekje werd daarin omschreven als ‘een vuil en lasterlijk libel’, vol van ‘raaskalleryen, botheden, dwalingen, ketterije, spotterije met allerley godsdiensten, en inzonderheid de Gereformeerde en hare Leeraars; maar ook met godslasterlijke Sociniaensche Stellingen, gelijk hij na voorgaende citatie op den 5 May 1699 van dit alles, van stelling tot stelling, na eenige geringe dag niet de minste solide tegenstribbelinge .... overbodig is geconvinceert’. Den 15en Juni d.a.v. had Jacob Hendricz zich te verantwoorden voor de Zwolsche Synode; hier werd hem een vijfvoudige verklaring voorgelegd, waarbij hij schuld en leedwezen had te bekennen over de uitgave van zijn geschrift en te beloven nooit meer iets te zullen schrijven of leeren ten nadeele van de Gereformeerde leer en van ‘de vaderlijke Godsdienst’ en alle exemplaren van zijn boekje zou overgeven aan den Drost. De gedaagde gaf op geen enkel punt toe; op zijn volhardende weigering werd hij in Jan. 1700 door den Drost in hechtenis genomen. Zes maanden moest hij in de gevangenis doorbrengen, waarna hij veroordeeld werd tot een boete van 100 zilveren ducaten. Buiten machte die som te betalen, terwijl ook zijn gemeente hiertoe niet bereid bleek, ook al wilde men de boete tot 100 gulden verminderen, werd hij veertig dagen lang op water en brood gezet in den pijper, een vuile, stinkende onderaardsche gevangenis. Na hieruit ontslagen te zijn, werden zijne meubelen, toen hij nog weigeren bleef, de boete te voldoen, aan een uitdrager verkocht voor niet meer dan 30 gulden, omdat niemand er een bod op had willen doen. Bij het verlaten van den kerker werd hem ter hand gesteld een schriftelijke acte van den Drost, do 19 Nov. 1700, waarbij hem gelast werd zich voor het vervolg | ||
[pagina 676]
| ||
voor nieuwe moeilijkheden te wachten. Zijn geruchtmakende procedure werd kort daarop aan een scherpe critiek onderworpen in een boekje getiteld: Praetje by de weg, dat wel zijn naam niet als schrijver vermeldde, maar waarin men toch geloofde dat hij de hand had gehad. Na zijn terugkeer uit den kerker ging hij intusschen voort in denzelfden geest als voorheen te prediken. Dientengevolge werd de beroering in de gemeente van dien aard, dat de rechtzinnige meerderheid zich afscheidde en een nieuwe Vlaamsche gemeente stichtte. Hetzelfde bedehuis aan de Breestraat te Blokzijl, waar deze gemeente van toenaf vergaderde, is tegenwoordig nog bij de Doopsgezinden aldaar in gebruik. In 1802 zijn de beide gemeenten weer vereenigd. Jacob Hendricz is tot aan zijn dood in 1724, leeraar der Vereen. Vlaamsche en Waterlandsche gemeente op het Noorderhoofd gebleven. Bij zijn overlijden droeg hij den naam: JACOB HENDRICS SMIDT. Portretten zijn van hem niet bekend. Van hem zag het licht:
Litteratuur: Blaupot ten Cate, Groningen, blz. 67. - v. Slee, Socin., blz. 180-182, 279. - Stud. en Bijdr. IV, blz. 276-288. - Naaml. Doopsgez. Schr., blz. 46. Aangevuld met mededeelingen van Ds. G. Hofstede, Doopsgez. leeraar te Blokzijl. |
|