had genoemd, om aanteduiden dat zij dáár, ver van hofintrigues en stadsgewoel, in stille afzondering wilde leven, om zich te wijden aan de opvoeding harer kinderen, waartoe zij vooral de studie der classieken bezigde. Hier ontving zij tweemaal per week Hemsterhuis, met wien zij (altoos Platonisch!) innig verbonden was; even zoo dikwijls schreef hij haar, die hij aanduidde als ‘ma toute chère Diotime’ en geregeld antwoordde zij hem. Na haar vertrek naar Munster, sloot hij een even innig vriendschapsverbond met Anna Corn. Mollerus, wed. van Mr. A. Perrenot, in 1785 gehuwd met den vermaarden J. Meerman; deze vrouw noemde hij ‘sa belle Daphné’. Ook o.a. met de Fagels en den graaf von Fürstenberg was hij zeer bevriend. Door Madame de Stael is hij genoemd ‘de grootste denker der achttiende eeuw, bewonderd door Herder, Jacobi, Lessing, Hamann, Kant, Mendelssohn, Lavater en Forster’; ook Goethe heeft van hem verklaard: ‘Met teederen fijnen zin jaagde die uitstekende man onvermoeid het zedelijk goede en het zichtbare schoone na’. Na zijn verscheiden zijn de werken van dezen ‘Socrate batave’ pas recht gekend en gewaardeerd, al werd hijzelf dan ook bij zijn leven in allerlei landen vereerd, en al verklaart hijzelf in een schrijven aan de prinses de Gallitzin dat de belangstelling in Nederland in zijne geschriften zoo groot was dat zijn werken te 's-Gravenhage verkocht werden voor ‘een buitensporigen prijs’. Nadat hij reeds zoo goed als vergeten was, heeft de dissertatie over zijn leven en werken, waarop Emile Grucker, leeraar aan het Prot. Gymnasium te Straatsburg promoveerde, de belangstelling in zijn werken weer opgewekt.
In de verschillende, hieronder genoemde uitgaven zijner Oeuvres vindt men o.a. Lettre sur les désirs; Lettre sur l'homme et ses rapports; Alexis, ou de l'âge d'or; Lettre sur l'athéisme.
In 1782, dus bij zijn leven nog, verscheen te Leipzig een Duitsche vertaling van zijne toen in druk uitgegeven geschriften; een 2de druk daarvan zag het licht in 1797. Te Parijs werd in 1792 een uitgave van zijne complete Oeuvres philosophiques bezorgd, deze uitgave werd in 1809 door een 2den druk gevolgd, waaraan een paar brieven (van Herder en van Jacobi) aan den Hollandschen wijsgeer waren toegevoegd. In 1825 bezorgde Silvain van de Weijer te Leuven een derde, en in 1846 Dr. L.S.P. Meyboom een vierde uitgaaf in twee deelen, in 1850 gevolgd door een supplement; deze uitgaaf draagt tot titel: Oeuvres philosophiques de François Hemsterhuis. Nouvelle édition, augmentée de plusieurs pièces inédites, de notes et d'une étude sur l'auteur et sa philosophie. Avec planches, vignettes et portrait. Leeuw. 8o.
Bedoeld portret van Fr. Hemsterhuis stelt hem voor als buste rechts. Lith. door P. Blommers 8o; er bestaat van hem nog een andere afbeelding eveneens als buste, rechts. Lith. door L. Springer. 4o. Vgl. Muller, Cat. v. Portr., No 2308; v. Someren, id., No 2393.
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 167, 168. - J.W. de Crane, Byzonderheden de familie Hemsterhuis betreffende, blz. 91, 92. - Biogr. Universelle. T. XX, p. 46, 47. - N.G.v. Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. II, blz. 300-304; III, blz. 184. - P.H. Tydeman, Proeve eener lofrede op Fr. Hemsterhuis. Leid. 1834. - Dez., Letter- en Geschiedk. Verzam. v. Biogr. Bijdr., blz. 491. - L.S.P. Meyboom, Fr. Hemsterhusii vita, voor: Commentatio Theol.-Philosophica de Francisci Hemsterhusii meritis in Philosophiae loco de Deo hominisque cum Deo conjunctione explicando. Gron. 1840. - Dez., Coup d'oeil sur François Hemsterhuis et sa philosophie in: Meybooms ed. der Oeuvres philos. de Fr. H. III, p. 110-227. -