Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Franciscus Mercurius van Helmont]HELMONT (Franciscus Mercurius van) werd in 1618, vermoedelijk te Vilvoorden geboren uit een oud-adellijk geslacht van Nederlandschen oorsprong. Hij was de jongste zoon uit het huwelijk van Johannes Baptista v. Helmont en Margaretha van Ranst. Zijn vader had zich zekere vermaardheid verworven door zich met verschillende wetenschappen bezigtehouden, vooral met de geneeskunde, waarbij hij tevens blijk gaf van theosophische, fantastische denkbeelden. De zoon had van zijn vader de neiging tot de geheime wetenschappen overgeërfd. Niet van aanleg ontbloot maakte hij zich al spoedig vertrouwd met tal van kunsten en handwerken. Men verhaalt van hem dat hij in zijn jeugd zijn vader ontloopen zou zijn, en een tijdlang met een bende Zigeuners door de wereld zou hebben gezworven. In de voorrede voor de door hem bezorgde uitgave van zijns vaders geschriften verklaart | |
[pagina 655]
| |
hijzelf geen Universiteit bezocht en geen ander onderwijs genoten te hebben, dan dat zijn vader hem gegeven had, met name in de chemie en in de medicijnen. Zijn (gebrekkige) kennis van het Latijn leerde hij uit een Latijnsche vertaling van het N. Testament, terwijl een Duitsch N. Testament hem min of meer vertrouwd maakte met de Duitsche taal. Met de theosophische en mystieke denkbeelden van zijn vader niet tevreden, begeerde hij de geheele ‘heilige kunst’ te leeren kennen, of den ‘boom des levens’ te omvatten, door doortedringen tot het wezen der dingen en hun gemeemschappelijk beginsel, en aantewijzen de identiteit der gansche natuur met God. Voor hem bestond er, evenals voor Spinoza, maar één substantie met verschillende modi. Christus beschouwde hij als verbindingsschakel. Hij verkeerde in den waan door inspanning van zijn verbeeldingskracht, alles te weten te komen. Ook beroemde hij er zich op het levenselixir te kennen. De beoefening der chemie bracht hem tot die der alchemie. Alle schepselen, stoffelijke en geestelijke, zocht hij te classificeeren, en deze terugteleiden tot het ééne als hun oorsprong. Deze pantheïst, melancholisch van aard als hij was, verdiepte zich zoozeer in zijne droomerijen, dat hij alle aardsche belangen en genietingen verwaarloosde. Door middel van gebed en geloof, hoop en liefde zocht hij optestijgen tot God, zooals hij zich Hem voorstelde, het eeuwige Wezen, waaruit alle dingen waren voortgevloeid; zichzelf noemde hij ‘philosophum per Unum in quo omnia.’ In de reeds vermelde voorrede heeft hij in verwarde taal en duistere beelden zijne pantheïstische ideeën uitgewerkt. In het eerste jaar na den dood zijns vaders (30 Dec. 1644) schijnt hij in de Z.-Nederlanden gebleven te zijn, waar hij zich druk bezighield met het uitgeven van diens geschriften, hoewel hij dezen arbeid zeer slordig verrichtte, waarschijnlijk tengevolge van zijn tegenzin tegen allen aardschen arbeid. Kort daarop ving hij zijn zwerftochten aan in allerlei landen; in 1662 bevond hij zich te Rome, waar hij door de propaganda, die hij maakte voor zijn denkbeelden omtrent zielsverhuizing, in handen der Inquisitie viel; na een tijdlang gevangen gehouden te zijn werd hij echter weer op vrije voeten gesteld. Gedurende zijn gevangenschap of verblijf te Rome stelde hij saam zijn ontwerp van het oorspronkelijke natuur-alphabet der heilige taal, dat hij in 1667 te Sulzbach liet drukken, en waarin hij voorgaf de taal te hebben teruggevonden, die de menschen gesproken hadden vóór den val. De Hebreeuwsche letters golden hem voor het echte natuur-alphabet, dat zelfs een doofstomme op het eerste gezicht kon leeren uitspreken. Vervolgens hield hij zich op te Mannheim, waar hij ingang vond bij den keurvorst Karel Lodewijk, en kennis maakte met diens zuster, die gehuwd was met den hertog van Brunswijk-Hannover, hetgeen zijn verblijf te Hannover tengevolge had. In 1666 bevond hij zich te Sulzbach, waar hij zich eenige jaren ophield, en met zijn ideeën wel ingang vond. Hij ontmoette er den schrijver van de Kabbala denudata Korr von Rosenroth, en nam er deel aan de uitgave van kabbalistische geschriften, waarbij hij van vervalsching werd beticht. Bij zijne omzwervingen hield hij zich ook geruimen tijd op in de Nederlanden. Te Amsterdam was hij zeer in aanzien; hij voerde er strijd met Joh. P. Speeth over vervalsching van de Kabbala. In Engeland voegde hij zich bij de Quakers, stelde zich aan als een hunner, zocht hunne secte te hervormen, maar geraakte tenslotte met hen in conflict en werd uit hun gemeenschap | |
[pagina 656]
| |
gebannen. In Engeland liet de gravin Connaway, zuster van den kanselier H. Finch zich door hem onderwijzen in de Theologie en Philosophie; bij haar overlijden (nog vóór 1690) liet zij verschillende theosophische verhandelingen in het Engelsch in handschrift na, waarvan enkele in het Latijn vertaald werden, en de anonieme uitgave ongetwijfeld door v. Helmont bezorgd werd onder den titel Opuscula philosophica etc. Van het zeldzaam zonderlinge en destijds beruchte Seder Olam, dat werd toegeschreven aan gen. gravin, was hij zeker, ofschoon hij het zichzelf niet heeft toegekend, de auteur, mogelijk op haar aandringen of hare onderrichting. Het bevat allerlei vreemdsoortige voorstellingen, vooral in verband met de zielsverhuizing. Na den dood der gravin zal v. Helmont zich weer in ons vaderland hebben opgehouden, waar hij in 1692 zie Aanmerkingen over den mensch deed verschijnen; het 2de deel van dit werk, dat van medischen inhoud zou zijn, heeft nooit het licht gezien. Vanhier begaf hij zich weer naar Sulzbach, waar hij zijn voornaamsten steun niet meer in leven vond; daarom ging hij andermaal naar Hannover (1696), waar hij op intiemen voet verkeerde met den wijsgeer Leibnitz, die, hoewel niet zonder critiek, toch bewondering voor hem koesterde. Gedurende zijn verblijf te Hannover hield hij zich bezig met zijn verduidelijking van het Mozaïsch scheppingsverhaal, die in 1697 het licht zag, en waarvoor Leibnitz hem litteratuur bezorgde. Van uit Hannover werd hij aanbevolen aan de keurvorstin van Brandenburg, eene Hannoversche prinses, te Berlijn, tot wie hij zich nog in 1697 begaf. Hier vertaalde hij, zoo 't heette, Boëthius' geschrift over de troostgronden, op haar aandringen in het Duitsch; maar wat hij leverde was eigenlijk een verbeterde uitgave van een vroeger verschenen vertaling; deze gaf hij uit voor de zijne. Hij overleed ia 1699 te Cölln aan de Spree, een der voorsteden van Berlijn. Leibnitz vervaardigde een grafschrift op hem. Van Helmont is in zijn tijd niet slechts een veelbesproken, maar ook vaak hooggeprezen man geweest. Bij zijn studiën wierp hij zich op allerlei wetenschap, maar bleef doorgaans aan de oppervlakte, al scheen hij ook diepzinnig. Zijne geschriften zijn vol vreemdsoortige, verwarde denkbeelden. Zichzelf noemde hij een ‘zoeker’. Hij verstond de kunst indruk te maken en zich, niet het minst bij aanzienlijken, ingang te verschaffen. Hij voerde een zeer sobere levenswijze. Zijne reizen maakte hij te voet. Zijne levensbehoeften wist hij te beperken tot het strikt noodige. Ten opzichte van zijn uiterlijk was hij verregaande nonchalant. Overigens herinnerde hij in zijn kleeding aan de Quakers. Van hem bestaan twee portretten: een borstb. v. voren en links, in mantel. M. 5 reg. Lat. onderschr. Zonder naam v. grav. 4o. en een op ouderen leeftijd, borstb. v. voren en links. Door Ch. Ongena. 4o. (vgl. v. Someren, Cat. v. Portr., No. 2381, 2382.) De door hem nagelaten geschriften zijn uitgegeven door zijn zoon onder den titel: Opuscula medica inedita. Amst. 1648. 4o. Gedurende zijn leven verschenen van hem: Alphabeti vere naturalis Hebraici brevissima delineatio, quae simul methodum suppeditat, juxta quam qui surdi nati sunt, sic informari possunt, ut non alios saltem loquentes intelligant, sed et ipsi ad sermonis usum perveniant. Sulzbach. 1667. 12o. Behalve een Duitsche zag ook een Holl. vert. van dit werk het licht door J.C. Amman, getiteld: Afbeelding v.h. ware natuurlijke Hebreuwsche A.B.C., welke | |
[pagina 657]
| |
te gelijk de wyse vertoont, volgens welke die do (sic!) geboren zijn, sodanig konnen onderwesen werden, dat sij ... konnen verstaan ... selfs ... spreken. Alsm. een verhandeling om de doof-geboorene te leeren spreken. Amst. 1697. M. pl. 12o. - [ond. pseud. Peganii], Eigentliche Erklärung über die Gesichter (sic!) der Offenbahrung St. Johannis, voll unterschiedlicher neuer Christlicher Meynungen, darinnen das wahre und falsche Christenthum kürtzlich doch eigentlich abgemahlet, und eines jeden Zeit ziemlich genau ausgerechnet, auch auf mathematische Art gar gründlich bewiesen, und anbey die Zeit des allgemeinen jüngsten Tages mit vorgestellet wird. 1670Ga naar voetnoot1). - C C Problemata de revolutione animarum humanarum (in de reeds genoemde, door v.H. bezorgde uitgave der geschriften van de gravin Connaway: Opuscula philosophica, quibus continentur principia Philosophiae autiquisimae et recentissimae. Amst. 1690. 12o. - Parodoxical Discourses. Lond. 1690. (Een Duitsche vert.: Paradoxal-Discurse oder ungemeine Meinungen von dem Macrocosmo und Microcosmo. Hamburg. 1691. 8o. (Holl. vert. door C.K.: Paradoxale Discoursen, ofte ongemeene meeningen van de groote en kleine wereld, desselfs vereeniging in alle natuurlyke zaken en speciaal van de wederkeering der menschelyke zielen. Amst. 1693. 12o. - Aanmerkingen over den mensch en desselfs ziektens; alles op gewisse en onfeilbare gronden, zoo van de natuurlijke reden als ervarentheid gevestigd. I Dl. Amst. 1692. 12o. (Een Lat. vert. door J.C. Amman verscheen te Amst. 1692Ga naar voetnoot2). - Seder Olam sive Ordo saeculorum, historica enarratio doctrinae. Z. pl. (in Holl. verschenen) 1693. 12o. M. aanh.: Quaestiones aliquot in Apocalypsin sive quaestiones aliquot explicatoriae in singulis Apocalypseos Iohannes capitibusGa naar voetnoot3). - Quaedam praemeditatae & consideratae cogitationes super quatuor priora capita libri primi Moysis, Genesis nominati. D.i. Eenige voorbedagte en bepeinsde bedenkingen over de vier eerste hoofddeelen van 't eerste boek v. Mozes, genaamd Genesis. Amst. 1697. 8o. (Dit werk werd door v.H. eerst in het Holl. opgesteld); in 1698 verscheen te Amst. in 12o een 2de uitg.: Eenige voorbedagte en overwogene bedenkingen, over de vier eerste kapit. des eersten boeks Mosis, Genesis genaamt. Verder werden nog verschillende stukjes door v.H. uitgegeven, o.a. Tractatus de Attributis divinis en De Inferno. In de briefwisseling tusschen Quirinus Kuhlmann, tijdens diens verblijf te Parijs gevoerd met Antoinette Bourignon, komen ook brieven voor aan v.H. blijkens den titel, waaronder deze correspondentie in 1686 te Amst. werd uitgegeven: Brieven van Parijs aan den Heeren Joh. Rothe, aan Vrouwe Danneke van Swinten, aan den Heer Franciscus Mercurius v. Helmont, Vrijheer, en Juffer Antoinette Bourignon. (Vgl. over Kuhlmann: Arnold, Unpart. Kirch. u. Ketz. Hist. Bd. II, dl. III, Cap. XIX). Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 152, 153. - G. Arnolds unpartheyische Kirchen- und Ketzer-Historie Vom Anf. Des N. Test. Bis auf das Jahr | |
[pagina 658]
| |
Christi 1688. Bd. II, Th. III, C. VIII, S. 397, 398. - Biogr. Nationale, publiée par l'Acad. Royale des sciences etc. de Belgique. T. VIII, k. 921-926 (art. v. Alph. Le Roy). - Jöcher, Gel. Lex. II Th., K. 519, 520. - Adelung, Geschichte der menschl. Narrheit, oder Lebensbeschr. berühmter Schwarzkünstler, Goldmacher u.s.w. IV Ph., S. 294-323. - Boekz. Jrg. 1693a, blz. 50-56; jrg. 1694a, blz. 519, 520; jrg. 1697b, blz. 373, 374. - Hylkema, Reformateurs. I, blz. 89n. - Cat. Letterk. I, K. 36. - Cat. Doopsgez. Bibl. I, blz. 417. - Cat. Burgersd. en Nierm., No. 6501. |
|