Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Abraham Hellenbroek]HELLENBROEK (HELLENBROECK) (Abraham) werd den 3en Dec. 1658 te Amsterdam geboren als een der negen kinderen uit het huwelijk van Jan Hellenbroek, koopman aldaar, en Elisabeth Kluft. Van zijn tiende jaar af bezocht hij met vrucht de Latijnsche School van zijn vaderstad; bij zijn promotie vandaar naar de Illustre School aldaar hield hij in Sept. 1674 een oratie in Latijnsche verzen: De vitae humanae fragilitate. Den 12en Maart 1677 werd hij ingeschreven als student te Leiden, waar hij zich eerst vooral bezig hield met de Cartesiaansche, daarna met de Peripatetische Philosophie, om zich vervolgens te werpen op de Theologie. Den 17en Maart 1682 tot proponent bevorderd door de Classis van Leiden en Neder-Rhynland, beroepen te Zwammerdam en peremptoir geëxamineerd den 9en Febr. 1683 door de Classis van Woerden en Over-Rhynland, werd hij in gen. gemeente den 28en Febr. d.a.v. bevestigd door Ds. J. van Cralingen, pred. te Rijnsaterwoude (m. 1 Petr. V:2; intr. m. Jes. XL:6a). ‘In 't 7de jaar zijner bediening’, zoo verhaalt zijn lijkredenaar Tiele ‘behaagde het den Algenoegzaamen zich als een verzoend God, aan zyne ziele t' ontdecken’; een paar jaar later nam hij geestelijk verrijkt afscheid van Zwammerdam (m. Fil. II:12), | |
[pagina 640]
| |
om te vertrekken naar Zwijndrecht, waar hij, den 7en April 1691 beroepen, den 4en Juni d.a.v. na bevestigd te zijn door Ds. A. Celosse, pred. te Ridderkerk intrede deed (m. Ps. XXXIV:12). Ook daar, gelijk elders, stroomden velen naar zijn prediking toe, vooral van Dordrecht. Toen hij van Zwijndrecht afscheid nam (m. Jerem. XVII:16) ‘was de rouwklage grooter dan de Rouwklage van Hadradrimmon, in het dal van Megiddon’. Den 29en Mei 1694 werd hij bevestigd te Zalt-Bommel door Ds. Just. Schalwyk à Velde, pred. ald. (m. 2 Tim. IV:5; intr. m. Richt. III:20). Zijn verblijf in die gemeente was van korten duur; reeds in het begin van 1695 preekte hij er afscheid (m. Ef. VI:24), waarna hij den 23en Jan. te Rotterdam bevestigd werd door Ds. Lud. de Wit, pred. ald. (m. Col. IV:17; intr. m. Jerem. XXXI:14); hier arbeidde hij met grooten ijver (ook in het Stadsweeshuis); zelfbeheersching, regelmaat en godsvrucht kenmerkte al zijn doen; zijn geschriften getuigen van zijn voortgezette studie. Voor een beroeping in 1704Ga naar voetnoot1) op hem te 's-Gravenhage uitgebracht, bedankte hij, en eveneens voor eene op 19 Aug. 1710 hem te beurt gevallen beroeping naar Amsterdam, waar zijn naam in Oct. 1714 andermaal op een drietal voorkwam. Den 27en Jan. 1728 werd hem wegens toenemende lichaamszwakte emeritaat salvo honore toegekend. Ook daarna predikte hij nog eenige malen. Op Zondag 16 Dec. 1731 overleed hij na een slaapziekte van eenige dagen; den 21en werd zijn stoffelijk overschot bijgezet bij dat zijner dochters op het Hooge Koor in de Groote Kerk, in tegenwoordigheid eener groote menigte. Hellenbroek was een van de meest vermaarde en invloedrijke streng-Voetiaansche predikanten van zijn tijd. Zijn innemende, mystiek getinte prediking, waarbij hij b.v. een Bernard van Clairveaux aanhaalt, was eenvoudiger dan die van velen zijner tijdgenooten, vooral in de toepassingen niet ontbloot van natuurlijke, kunstelooze welsprekendheid. Op den predikstijl zijner dagen heeft hij invloed geoefend. Toch ging hij vèr in het vergeestelijken, en was ook hij gewoon zijn preeken te stoffeeren met Hebreeuwsche woorden, spreuken, zelfs met Latijnsche gedichten.Ga naar voetnoot2) Zijn uitgegeven preeken vonden ook in later tijd nog veel aftrek. Meer en langduriger bekendheid heeft hij verkregen door zijn catechetisch leerboekje (zie lijst zijner geschr.) Na zijn dood werd het nog aangevuld, en aldus bekend als Groot-Hellenbroek. Ook diende het als model, zooals blijkt uit de Korte en Eenvoudige Catechisatie over het Voorbeeld der Godd. Waarheden door J. Niepoort (Utr. 1777); sterk bestreden, werd het ook warm verdedigd; de predikant S. van Emde leverde er een verdediging van (vgl. Biogr. Wdb. v. Prot. Godg. in Ned. II, blz. 725). Ook gaf Ph.J. Resler, pred. te Maassluis, in 1801 tot gebruik zijner leerlingen, byzonder voor minvermogenden uit: Het Leerboekje van Hellenbroek verkort (2de dr. Rott. 1803). Zelfs verscheen er een berijming van door D. van Wijngaarden, | |
[pagina 641]
| |
vroeger onderwijzer, koster en voorzanger te Willemstad, onder den titel: Hellenbroek's Voorbeeld der Goddelyke Waarheden, in rym gesteld om alle de hoofdstukken op de Psalmwyze te kunnen bezingen (Rott. 1798) hetgeen den bewerker nog een beschuldiging van onrechtzinnigheid bezorgde. Hellenbroeks vraagboekje dat een buitengewoon groot aantal drukken beleefde, werd bij uitsluiting in de kringen der Voetianen gebruikt, waar het het veel minder schoolsche Kort Begrip verdrong, en wordt ook nog in den tegenwoordigen tijd bij het catechetisch onderwijs in verschillende gemeenten gebezigd. Zeker heeft nooit een dergelijk boekje zóó grooten opgang gemaakt. Hellenbroek huwde den 21en Febr. 1699 te Rotterdam met Geertruid van der Hoeven, dochter van Nicolaas van der Hoeven, groot koopman en regeerend Schepen aldaar, die een buitenplaats had te Bodegraven; vandaar de kennismaking met Hellenbroek. De zes kinderen, uit dit huwelijk geboren, overleden deels zeer jong deels in den bloei der jaren. Zijne echtgenoote overleefde hem. Er bestaat een portret van Hellenbroek door P. v.d. Werff ter halver lijve rechts en van voren, zittende voor een lezenaar waarop een Bijbel opengeslagen bij Jesaya. In ov. m. 4 reg. vs. v. C. Cocq. Het was in bezit van den in 1783 overleden achterneef van H. van moederszijde, die het legateerde aan de Ned. Herv. Gem. te Rotterdam. In de collectie handschriften van wijlen den Heer van Dam v. Noordeloos bevond zich een gedicht op het afbeeldsel van den Heer Mr. Hellenbroek en een ander op dat van den Heer A. Hoekenbrill (Hellenbroek). Hellenbroek was een liefhebber van de zangkunst. De Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden bezit van hem een bruiloftszang bij het huwelijk van J. Ghys en K. Verhagen. Leyden. 1686. 4o. (Cat. Letterk. I, k. 533.) In de acta der Part. Z.-Holl. Synode 3-14 Juli 1690 te Schoonhoven gehouden komt zijn naam voor onder die van de visitatores der Classis Woerden en Over-Rhijnland. De Classis van Schieland vaardigde hem af naar verschillende Synoden, en van de Prov. Synoden te Dordrecht (1709) en te Schoonhoven (1712) was hij praeses. Van hem verscheen verder in druk: De Evangelische Jesaya, ofte deszelfs voorname Evangelische Prophetiën, in haar samenhang, eigen inhoud, oogwit, vervulling en nuttig gebruik vertoond. Rott. 1702. Amst. 1736. 4 dln. 4o. - Voorbeeld der Goddelyke Waarheden voor eenvoudigen, die zich bereiden tot de belydenisse des geloofs. Rott. 1706. 8o. - Salomons Hoogliet verklaert en vergeestelykt. Rott. 1718. Amst. 1736. 4o. - Bybelsche Keurstoffen, zynde een verzameling v. verscheiden teksten des O. en N.T. 180 predikatiën. Amst. 1735. 4o. (2 dln.) 2de dr. - De Kruis Triumph v. Vorst Messias, of verklaring van het Lyden des Heeren in 48 Predikatiën. Amst. 1745, 1746. Dordr. 1777. Dordr. 1791. 2 dln. - Nuttige Mengelstoffen. Leiden. 1742. Ib. 1742. 4o. - Algemeene Rouw-klagt in de straaten v. Rotterdam Over den Zeer Eerw. Godvrugtigen en Geleerden Heere Wilhelmus à Brakel, Laatst Bedienaar des H. Euangeliums tot Rotterdam: Heenen gegaan na zyn eeuwig Huys Op den 30 Oct. 1711. Voorgesteld uit het laatste ged. v. Predik. XII:5. Rott. 1711. 4o. (m. gedichten o.a.v. D. Howart Med. Dr. en Joh. Doesburg). Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 147. - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 58-60. - Boekz. Jrg. 1702a, blz. 24-47; jrg. 1718a, blz. 462-470; jrg. 1731b, blz. 721; jrg. 1732a, blz. 235-247. - Alb. Stud. L.B., k. 612. - v. Harderwijk, Pred. Rott., blz. 58-60. - Hartog, Predikk., blz. 86, 97. - Alardus Tiele, De Roem | |
[pagina 642]
| |
der Heiligen na hun dood Afgemaald, en Vertoond in 't Leven en Sterven v.d. Hoogepriester Jojada, uit 2 Chron. 24:15, 16. Uitgespr., en toegepast ter gelegenh. v. 't Zalig Afsterven v.d. Eerw., Godz. en zeer Gel. Heer Abraham Hellebroek (sic!). In zyn Ed. Leven getrouw, en alom beroemd Leeraar in de Herv. Gem. J.C. te Rotterdam ontslapen den 16, en Begraven den 21 Dec. 1731. Rott. 1732. 4o. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. II, blz. 280; III. blz. 371. - Ypey, Chr. Kerk 18e e. VIII, blz. 395-398, 408. - Schotel, Kerk. Dordr. II, blz. 246, 322-325, 785. - Bouman, Gesch. Geld. Hoogesch. I, blz. 239. - Vos, Gesch. Vad. Kerk, blz. 115. - Soermans, Pred. Z.-Holl., blz. 34, 81, 145. - de Jongh, Pred. Gelderl., blz. 62, 325. - Knuttel, Acta. V, VI (reg.). - Dez., Cat. Pamfl., No 15991. - Cat. Letterk. I, k. 384, 533, - v. Abkoude-Arrenberg, Naamreg., blz. 222. - v.d. Aa, Wdb. Ned. Dicht. III, blz. 402. |
|