Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Godfried Heinrici]HEINRICI (HEINRICO, HENRICI, HENDRIKS) (Godfried), in 1667 te Berlijn geboren, werd te Leipzig geordend en beroepen als Hoogduitsch predikant te Kopenhagen. Hij werd er in 1705 uit zijn bediening ontzet naar aanleiding van een proces hem aangedaan in verband met het ontvreemden van een zilveren pokaal benevens 50 exemplaren der Postillen van Dr. Lassenius aan diens weduwe. Daarop in ons vaderland gekomen studeerde hij aan de hoogeschool te Harderwijk, waar hij, den 9en Sept. 1707 ingeschreven, ook promoveerde tot Doctor in de Medicijnen. Vervolgens predikte hij te Zaandam in het Hoogduitsch. Te Amsterdam werd hem den 5en Sept. 1708 de preekstoel geweigerd; daarna zocht hij te Buiksloot of aan den Overtoom een predikantsplaats te stichten; ook predikte hij in Nov. van dat jaar in een huis op de Lindengracht in het Hoogduitsch, volgens de overlevering wel voor 300 personen van onaanzienlijken stand. Den 5en Dec. voor het consistorie ontboden, beloofde hij zich van het prediken te zullen onthouden; in het volgende jaar werd hij beroepen te Purmerend (waar hij op of kort na Paschen 1709 reeds was); tijdens zijn verblijf aldaar wijdde hij op den 2en Paaschdag 1712 het nieuwe kerkgebouw der Luth. gemeente aldaar in (met een in druk verschenen rede over Ef. II:19, 20). Te 's-Gravenhage op een nominatie voor Hoogduitsch predikant gesteld, voldeed zijn proefprediking er over 't algemeen, terwijl de berichten omtrent hem uit Erfurt en Kopenhagen ontvangen, geen grond gaven hem te weren. Toch kwam er van een paar personen protest in; ook verscheen in druk: Sententie tegen H. Heinrici te Coppenhagen, uitgesproken den 21 Febr. 1705, waarbij de voorsz. H. wegens dieverij van het predikambt aldaar geremoveerd wordt. Hiertegen gaf een zijner vrienden de vertaling van zijn laatste predikatie te Kopenhagen gehouden uit, getiteld: De gevallene, maar niet wechgeworpen Aäron enz., een leerrede over het algemeen onderhoudend en voor dien tijd vrij goed, maar hier en daar ontsierd door onkiesche en grove uitdrukkingen. Zelf gaf Heinrici uit een Bescheyden Verantwoordinghe op seeker geschrift, genaemt: Sententie, enz. waarin zeer gunstige getuigenissen voorkwamen aangaande zijn gedrag, afgegeven door den Raad van Purmerend, zijnen Kerkeraad en de Gereformeerde predikanten aldaar. Er volgde een proces, maar bij sententie van den Hove van Holland werden de opposanten in het ongelijk gesteld, en de Kerkeraad beriep den 8en Nov. 1716 Heinrici bij meerderheid op f 1000 tractement en eene pastorie. Deze zaak had, afgezien van de proceskosten, die door de partij betaald werden, een nadeeligen invloed op de gemeente, daar eerst de meeste leden uit de kerk bleven, omdat zij voor Heinrici waren, en later zijn tegenstanders afzonderlijk vergaderden. Toen de Kerkeraad den 29en Oct. daartegen requestreerde bij de Heeren van het Hof, werd de zaak naar de Staten verwezen en door hen naar de Gecommitteerde Raden verzonden, waarna aan het afzonderlijk vergaderen van een deel der gemeente | |
[pagina 624]
| |
een eind kwam (1 Febr. 1718). Intusschen had Heinrici 30 Nov. 1716 intrede gedaan (m. Jud. vs. 1, 2). Hij herdacht mede het 2de eeuwfeest van de overgave der Augsburgsche Confessie (m. een preek over Joh. XII:35). Hij overleed den 7en Maart 1732.Ga naar voetnoot1) Portretten zijn van hem niet bekend. Van hem zag het licht: Waarachtige Species facti en volslagen afschrift uit het Protocol van het gevolgd proces. (1705). - Lykpredikatie over 2 Tim. IV:7, 8, op het afsterven van Ds. Elias Pomian Pesarovius, uitgespr. op den 2en Zondag na Paschen 1709. Gedr. in het Hoogd. Amst. 4o.Ga naar voetnoot2) - De heilige wooningen des Hoogsten by den Christen, in eene inwyings-Predicatie van een nieuw gebouwt Godshuis binnen Purmerende. Amst. Z.j. (1712.) 4o. - Laatste Zegenwensch uytgestort over de Gemeynte Jesu Christi binnen Purmerend. 's-Grav. 1716. 4o. - D'eerste Vreeden-groet aan de Gemeynte Jesu Christi in 's-Gravenhage. 30 Nov. 1716. Uit h. Hoogd. 's-Grav. 1716. 4o. - Bescheyden Verantwoordinge op seeker Geschrift genaemt Sententie die uitgesprooken soude syn tot Copenhagen den 21 Febr. 1705. 's-Gravenh. 1716. - De gevallene, maar niet wechgeworpen Aäron of Schriftmatige Verklaring v.d. gepleegde Afgodery des Israelitischen Hoogepriesters Aäron en zyne Gemeente met het gouden kalf, en de straffe van hem daarvoor geleden. 's-Gravenh. 1717. 4o.Ga naar voetnoot3) Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 128. - Alb. Stud. Gelr. Zutph., k. 61a. - Manné, Reformatie blz. 332, 392. - Naamrol Luth. Pred., blz. 42. - Bijdr. Gesch. Luth. Kerk. V, blz. 75-77; VII, blz. 48, 50. - Domela Nieuwenhuis, Gesch. der Amsterd. Luth. Gem., blz. 145. - Dez., Gesch. Luth. Gem. te 's-Gravenhage, blz. 36-39. - Cat. Biblioth. Ev. Luth. Semin. (reg.) - Werken Marn. Ver. S. II. D. III. (reg) - Ned. Arch. K.G. IV. (1844), blz. 248. |
|