dissertatio de Physico scientiarum indagatrice. Hij was ook Theol. Doctor. Na zijn promotie proponent geworden en den 11en Febr. 1756 peremptoir geëxamineerd te Nunspeet door de classis Nederveluwe, werd hij den 21en Maart 1756 als predikant te Doornspijk bevestigd door Ds. Arn. van Ermel, pred. te Kampen (m. Mt. V:13; intr. m. Joh. IV:35-38). Als zoodanig bleef hij echter te Elburg wonen. Hij overleed er den 6en Aug. 1795 aan de gevolgen van krampkoliek.
Van Did. Heineken die een leerling was van den vermaarden Harderwijkschen hoogleeraar B.S. Cremer, ging een roep van groote geleerdheid uit. Bij herhaling kwam hij bij Curatoren der Geldersche hoogeschool in aanmerking voor de vervulling van een professoraat in de wijsbegeerte en de godgeleerdheid. Zijn geschrift, waarvan hieronder de titel volgt, doet hem kennen als Coccejaan.
Hij huwde in Jan. 1758 met Theodora Segerina van Lom; uit dit huwelijk weden negen kinderen geboren, waarvan bij zijn overlijden nog vijf in leven waren. Na het overlijden zijner echtgenoote hertrouwde hij met Egbarta Römer, wed. van Marle, met wie hij dertien jaren gehuwd was.
Portretten zij van hem niet bekend.
Van hem zag het licht:
De planting van Jesus Kerke door dienst der Apostelen, zeer levendig afgebeeld onder de vier doorluchtigste wonderwerken van den Heere Christus, beschreven Matth. VIII:2-16, In helder dagligt gesteld en op zyn rechte onderwerp toegepast. Amst. 1769. 8o. |
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 128, - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 55, 56. - v. Slee, De Ill. School te Deventer, blz. 247 m. Alb. Stud. (reg.). - Alb. Stud. Gelro-Zutph., k. 105a, 108b. - Boekz. Jrg. 1769b, blz. 465, 466; Jrg. 1795b blz. 357, 358. - Bouman, Gesch. Geld. Hoogesch. II (reg.).