Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Nicolaus Heineken]HEINEKEN (Nicolaus), geboren te Bremen in 1719, werd ingeschreven als student te Harderwijk den 20en Dec. 1735 en opnieuw den 9en Mei 1740, en promoveerde den 16en Juni 1740 tot Doctor in de Philosophie na de openlijke verdediging van een dissertatio de gravitate universali eiusque caussa. Volgens het Album Stud. van de Leidsche academie werd hij aldaar nog in datzelfde jaar ingeschreven den 16en Juli 1740. Proponent geworden werd hij den 18en Aug. 1743 bevestigd als predikant te Veessen door Ds. Sam. ab Hooglant, pred. te Vaassen (m. Jes. LXII:6; intr. m. 1 Kon. XXII:14b). Hij diende deze gemeente ruim twee jaren; benoemd tot hoogleeraar aan het Athenaeum te Deventer nam hij afscheid van haar den 21en Nov. 1745 (m. 2 Cor. XIII:11), om den 23en Dec. d.a.v. zijn nieuw ambt te aanvaarden met een oratio de recta via ad veram eruditionem. Hij bekleedde dit ambt zoolang zijn gezondheid het hem toeliet; in 1774Ga naar voetnoot1) werd hij tot Professor honorarius verklaard en vertrok hij naar Amsterdam. Hij overleed den 7en Juli 1782 te Elburg, waarheen hij zich tot herstel van gezondheid begeven had, ten huize van zijn broeder Diderik Heineken (die hierna volgt), aan een beroerte, die hem daar overviel. Geschriften zijn van hem niet bekend, maar hij was een man van grondige studie. De ‘rechte weg’ in zijn bovenvermelde inaugureele rede bedoeld, was logica en mathesis; deze voeren tot kennis der andere wetenschappen, vooral der physica, die ook voor theologen van groot belang is, hetgeen door Heineken dan nader wordt uitgewerkt. Uit bedoelde rede blijkt dat hij behoorde tot die geleerden, bij wie de natuurkennis een sterk godsdienstige strekking had en de wijsbegeerte volstrekt niet vijandig aan den godsdienst was. Dit bleek ook uit zijn colleges over eenige ‘capita ontologiae’ of ‘de impedimentis studii philosophiae maxima ob theologicum studium removendis’. Bij raadsbesluit van 3 Maart 1747 werd aan hem en aan prof. J. de Rhoer opgedragen beurtelings alle maanden in de Groote kerk te prediken, waarvoor aan elk 50 gulden per jaar werd toegezegd. Na zes jaren werd Heineken hiervan op zijn verzoek ontheven. Zijn tractement als hoogleeraar, dat bij resolutie der Staten d. 7 Sept. 1745 op 550 gulden gesteld was, werd later bij herhaling verhoogd. Portretten zijn van hem niet bekend. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wbd. VI, blz. 128. - de Jongh, Pred. Gelderl., blz. 171, 324. - Alb. Stud. Ac. Gelro-Zutph., k. 87b, 92b. - Id. L.B., k. 981. - Boekz. Jrg. 1728b, blz. 215, 216. - v. Slee, De Ill. School te Deventer, blz. 34, 114, 115, 118. - Bouman, Gesch. Geld. Hoogesch.II, blz. 199, 200. |
|