[Georg Henricus Hein]
HEIN (Georg Henricus) werd in 1788 geboren te Meppel. Zijn vader Ds. Chr. Henr. Hein, jongere broeder van C.A.W. Hein (zie hiervóór), werd in 1796 als predikant ald. ontzet, omdat hij weigerde het Declaratoir, door de Volksrepresentanten van Drenthe, in Oct. 1795 uitgegeven, te teekenen, op welke weigering deze straf was gesteld; na zijne herstelling in het ambt diende hij nog de gemeenten te Giethoorn (1797), Gorredijk (1799), Lage (O. Friesl.) (1802), emer. 1807; hij overleed te Lage 29 Juli 1813.
G.H. Hein werd ingeschreven als student te Groningen den 18en Juni 1806. In 1810 praeparatoir, en in datzelfde jaar 13en Nov. voor de classis Loppersum peremptoir geexamineerd, werd hij den 2en Dec. d.a.v. bevestigd te Enum door zijn vriend en leermeester Prof. H. Muntinghe (m. Hand. VIII:5; intr. m. Jerem. I:6-8). Vandaar vertrok hij naar Noordlaren, waar hij den 14en Maart 1813 bevestigd werd door Ds. J. Sannes, vroeger pred. ald. m. Mt. XXVIII:20; intr. m. Ps. CXXII:9; afsch. te Enum 28 Febr. m. Mt. XXIV:46). Zijn derde gemeente was Bellingwolde, waar den 16en Apr. 1815 als zijn bevestiger optrad Ds. J. Borgesius, pred. te Vrieschelo (m. 1 Petr. I:21b; intr. m. Ef. VI:19; afsch. te Noordlaren 2 Apr. 1815 m. 1 Thess. III:8). Vandaar ging hij naar Meppel, waar Ds. J. Böttichius Meurs, pred. ald., hem den 15en Juni 1817 bevestigde (m. Joh. IX:4; intr. m. Joh. XVII:3; afsch. te Bellingwolde 18 Mei m. Gen XXXII:10a). Van Meppel nam hij afscheid den 30en Sept. 1821 (m. Luc. IX:10a); den 7en Oct. d.a.v. verbond hij zich aan de gemeente te Kampen (m. Ps. CXXXIII:3b), na bevestigd te zijn door Ds. N.C. Hoek, pred. ald. (m. Ez. XXXIII:1-9). Hij overleed, na een smartelijk lijden, te Kampen den 13en Dec. 1840.
Hij was gehuwd met Elizabeth Catharina Emmen, wier vader Mr. Cornelis Henric Emmen, advocaat, gildrechtsheer, later rentmeester van Groningen was.
Portretten zijn van hem niet bekend.
Van hem zag het licht:
[Met A. de Koning, pred. te Meppel], Twee Leerred. tot duurzaam aandenken voor de Herv. Christel. Gem. te Meppel aan de, haar zoo verblijdende, uitkomst gevierd, op den 13den der Bloeimaand 1821. Breda. 1821. 8o. (Bevest. en intr. van Ds. A. de Koning te Meppel.) - Leerrede ter aanprijzing v.e. Christelijk werkdadig medelijden, of ter opwekking tot ruime mededeelzaamheid aan de behoeftigen ten gevolge der thans keerschende ziekten in Overijssel, Groningen, Vriesland enz. Uitgespr. den 8en Oct. 1826. Kampen. 1826. 8o. - [Met N.C. Hoek, pred. te Kampen], Twee Leerred. ter gelegenh. v.d. Overysselschen Dankdag voor 't Gewas. Uitgeg. t. voord. v.d. gekwetsten in den huidigen strijd. Kampen. 1831. Gr. 8o. - Leerr. t. besluit v.h. jaar 1837. Kampen. 1838. Gr. 8o. - Dank- en Bidstond, n. aanl. v. Ps. LXVI:20a, uitgespr. op 's Konings verjaardag, 24 Aug. 1838. Kampen. 1838. Gr. 8o. - Iets over de verdiensten v.d. WelEdelen Z. Gel. Heer, Roeland van Wyk Jacobus Zoon, in leven Phil. Theoret. Mag. Litt. Hum. Doctor en Rector v.d. Latynsche Scholen te Kampen; eene voorlezing, geh. in de winteravond-vergad. der ald. gevest. Afd. der Maatsch. t. Nut van 't Algemeen, den 19 Dec. 1838, in: Bijdrage ter vereer. der Nagedacht. v. Roel v. Wyk Jac. Zn. enz. door G.H. Hein, P.H. Gallé e.a. Zwartsluis. MDCCCXXXIX. blz. 1-26.
Litteratuur: Alb. Stud. L.B. Gron., k. 257. - Romein, Pred. Drenthe, blz. 152, 153. - Boekz. Jrg. 1831a, blz. 148-150; jrg. 1841a, blz. 103, 107, 117. -