Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 587]
| |
[François Haverschmidt]HAVERSCHMIDT (François) werd den 14en Febr. 1835 te Leeuwarden geboren als op één na de jongste van de kinderen (vier zoons en drie dochters) uit het huwelijk van Nicolaas Theodorus Haverschmidt, apotheker en wijnkooper, en Geeske Bekius. Zijn overgrootvader heette enkel Haver en was van Pommeren afkomstig; zijn grootvader in Nederland geboren, nam bij zijn naam nog dien aan van een oom Schmidt, bij wien hij te Enkhuizen werd opgevoed. Zijn moeder behoorde tot een geslacht, dat vele predikanten had voortgebracht en was zelve een dochter van François Bekius, pred. te Dantumawoude. Van zijn vierde tot zijn achtste jaar logeerde hij telkens in de maand Aug. bij zijn grootouders van moederszijde; hierdoor ontving zijn ontvankelijk gemoed indrukken, die bij hem de begeerte deden ontstaan om predikant te worden. Hij genoot voorbereidend onderwijs in zijn vaderstad, schreef als veertienjarige knaap een ‘grotesk-komisch gedicht in 4 zangen’, getiteld: ‘Barend Krul’, van aardige teekening en portret voorzien, en toonde liefde voor verzenmaken en komediespelen. In 1851 werd hij lid van het gymnasiastengezelschap ‘Minerva nos jungit’, waarvoor hij menige voordracht hield. Reeds in dien tijd kon hij uitgelaten vroolijk en ook ‘zeer triest’ zijn. Onder zijn van toen bewaarde voordrachten verdienen bijzondere vermelding: Geschiedenis der welsprekendheid en Afscheid nemen (11 Sept. 1852); ook het verslag van het 8ste jaar van het gezelschap werd door hem als secretaris uitgebracht (19 Apr. 1851). Den 7en Juli 1851 nam hij afscheid van het gymnasium met een Latijnsche oratie over Karel den Groote; in de volgende maand slaagde hij te Delft voor het staatsexamen, maar daar zijn ouders hem nog te jong achtten om student te worden, ging hij pas het volgende jaar naar Leiden voor de studie (ingeschr. 21 Sept. 1852). In het daartusschen liggende jaar verdiepte hij zich vooral in de nieuwe litteratuur (inzonderheid Heine, Schiller, Victor Hugo, Dickens). In zijn studententijd, die niet van enkel vroolijkheid getuigde, doorstond zijn liefde om predikant te worden glansrijk de vuurproef. In zijn laatste studiejaar nog werd hij gekozen tot Praeses van het Collegium, waarvan hij een vorig jaar als quaestor had zitting gehad. Druk bewoog hij zich in het corpsleven; geen zijner corpsbroeders was meer gezien en bemind dan hij. Onder Scholten en Kuenen, die hem beide zeer sympathiek waren, legde hij zijn candidaatsexamen ‘summa cum laude’ af. Den 7en Oct. 1858 werd hij door het Prov. Kerkbestuur van Z.-Holland toegelaten tot de Evangeliebediening in de Ned. Herv. Kerk en den 3en Juli 1859 volgde zijn intrede te Foudgum en Raard (m. Joh. VI:40a; bevestigd door zijn voorganger Ds. N.J. Lankhorst, pred. te Workum, m. Joh. XV:4b). Drie jaren van vaak drukkende eenzaamheid bracht hij in zijn eerste gemeente door; den 7en Dec. 1862 nam hij van haar afscheid (m. 1 Joh. II:18c), om te vertrekken naar den Helder, waar hij den 25en Dec. d.a.v. bevestigd werd door Ds. L.V. Ledeboer Azn. pred. ald. (m. Joh. I:7a) en intrede deed (m. Luc. II:10b). In een moedelooze periode, kort vóór Pinksteren 1863, nam hij het besluit zijn ontslag te vragen, maar zijn ambtgenoot Bron bracht hem hiervan terug; Haverschmidt's ontslagbrief aan den kerkeraad gericht werd door hemzelf vernietigd en de zaak bleef geheim. Intusschen duurde zijn verblijf in den Helder niet lang; den 17en Juli 1864 preekte hij er afscheid (m. Lc. X:2), om den 31en d.a.v. intrede te doen te Schiedam (m. 2 Cor. XII:19b; bev. door zijn voorganger ald. Ds. F.C.A. Pantekoek, pred. te Amsterdam, m. 1 Cor. IX:9). Een enkele maal werd hij naar elders beroepen; ook werd hem in 1871 na den dood van Simon Gorter, het | |
[pagina 588]
| |
hoofdredacteurschap van het Nieuws van den Dag aangeboden, maar hij was nog naar zijn eigen verklaring met hart en ziel predikant, en voor de hem aangeboden betrekking maakte zijn gevoelig zenuwgestel hem ongeschikt. Dit deed hem ook later bedanken voor een hem aangeboden plaats in de redactie der letterkundige afdeeling van het Handelsblad. Wèl brachten teleurstelling en tegenwerking hem soms op het punt van zijn ambt afstand te doen. Maar zóóver kwam het niet. Hij bleef predikant te Schiedam tot zijn diep-tragisch, onverwacht sterven den 19en Jan. 1894 in een nieuwe vlaag van melancholie, waarmee hij, de vaak zoo vroolijke man, bijna zijn leven lang te kampen had gehad. Haverschmidt was een talentvol spreker; het heeft hem veel leed gedaan, dat zijn vrijzinnige geestverwanten zoo ontrouw opkwamen onder zijn gehoor in de kerk, terwijl velen hunner wèl zijn lezingen bijv. voor het Nut bijwoonden. Bij zijn prediking was het hem altijd meer om de practijk dan om de leer te doen. Intusschen was hij als overtuigd moderne van de Academie gekomen; Busken Huets Brieven over den Bijbel, hadden hem daarin versterkt, hoewel hij toch ook gesticht kon worden door Beets' Stichtelijke Uren. In zijn preeken kwam zijn sympathie uit voor de Genestet, wiens leekedichtjes hij gaarne aanhaalde. Ook op den kansel verloochende zijn zin voor humor zich niet. Daarbij kwamen in zijn prediking zijn groote kennis van het menschelijk hart en zijn rijke verbeelding uit. Degelijk van inhoud was zijn kanselwerk, tevens keurig van vorm. Aan improviseeren op den preekstoel, waagde hij zich niet, wat zeker ook samenhing met zijn gemis aan zelfvertrouwen. Op huisbezoek deed hij zich kennen als een beminnelijk, in lief en leed meelevend pastor. Was zijn gehoor te Schiedam in de kerk vooral in later tijd dun gezaaid, bij de vele lezingen door hem in allerlei plaatsen gehouden was de opkomst in den regel groot. Hij leefde in hetgeen hij voordroeg; en zijn schrijven was als zijn spreken, eenvoudig en natuurlijk; humoristisch, vol fijne ironie of droefgeestig-ernstig. Vertellen kon hij als weinigen. Niet in het theologisch en kerkelijk leven gevoelde hij zich het meest in zijn element (de jaarvergaderingen der ‘Moderne Theologen’ bv. placht hij niet te bezoeken), maar wel bij letterkundige lezingen en het daarmee vaak gepaard gaande gezellig samenzijn. Het strijdperk en dispuut trokken hem niet aan, bedeesd van karakter als hij was uit vrees om door ruwheid te worden gekwetst; deze weeke persoonlijkheid kon het ook zichzelf maar niet vergeven, wanneer eens een hard en bitter woord van zijn lippen was gevloeid, en wist streng voor zichzelf te zijn. Bij zijn begrafenis te Schiedam werden overeenkomstig zijn verlangen geen toespraken gehouden; hij had een afkeer van al wat zweemde naar openbaren lof. Het karakter van Haverschmidts schrijfkunst is echt Nederlandsch, al blijkt meermalen de invloed van Heine en Dickens. In zijn Snikken en Grimlachjes zijn opgenomen eenige door hem in de Leidsche Studentenalmanak van 1857 en eenige latere jaargangen onder zijn bekenden schuilnaam Piet Paaltjens geplaatste gedichten; men zou ze kunnen noemen letterkundige karikaturen. Ook in eigenlijken zin teekende hij meermalen geestige karikaturen, waarvan in zijn levensschets door Dr. Dyserinck enkele reproducties voorkomen. Haverschmidt huwde te Utrecht den 6en Aug. 1863 met Jacoba Johanna Maria Osti (geb. 2 April 1841 overl. den 14en Juni 1891). Uit dit huwelijk werden geboren een dochter en twee zonen, van welke laatste de oudste hem reeds in Oct. 1869 aan hersenontstekiug ontviel. Dit verlies gaf hem het aandoenlijk verhaal: | |
[pagina 589]
| |
De geschiedenis van den kleinen Bob in de pen, dat door hem niet in druk werd uitgegeven, maar wel meermalen werd voorgedragen. Er bestaan van Haverschmidt verschillende portretten, o.a. als student n.e. teek. v. J.H. Hoffmeister, een photo, gereprod. bij Dyserinck a.w., terwijl de 3de druk van zijn Familie en Kennissen, geïllustr. d.J. Hoynck v. Papendrecht, verrijkt is met zijn portret door Thérèse Schwartze n.e. photogr. Onder de illustratiën, waarmede J. ten Brinks opstel in Elzevier's Geïll. Maandschr. versierd is, bevindt zich ook een afbeelding o.a. van H.'s studeerkamer. Dat niet meer van Haverschmidt in druk verscheen laat zich verklaren uit de hem aangeboren bescheidenheid. Van hem zag het licht: Jan van Zutphe'sGa naar voetnoot1) Afscheidsmaal. 1257. Een middeleeuwsche Ballade van Piet Paaltjens. m. pl.Ga naar voetnoot2) 8o. - Bloemlezing uit de dichterlijke nalatenschap van Piet Paaltjens, bestaande uit: ‘Voorberigtt’ in proza; get. Leiden, Nov. 1855. F.H. Daarna: ‘De bleeke Jongeling, Romance’; get. ‘Naar het Lithauwsch van Joh. Plutzkow, 1851’; ‘Uit de Immortellen’ (zes gedichten); get. ‘1850-1852.’ ‘Liefdewraak, Leidsche ballade’; get. ‘Dec. 1852’. Aan den Kamper poëet F.F.C. Steinmetz, na de lezing van zijn bundeltje: ‘Een liefdegift’; get. Godesberg, Aug. 1853Ga naar voetnoot3)), Leyden. 1856. 8o. - Des zangers min. Get. Jan. 1853. 1853. 8o. - Drie Studentjes (Stud. Alman. 1859). Get. 1853. - Brief aan Dr. Eelco Verwijs in: Nederlandsch Dicht en Ondicht der negentiende eeuw door Dr. J. v. Vloten. Deventer. 1862. Dl. II, blz. 623 v.v. (Hierbij herdruk v.d. voornaamste gedichten v. Piet Paaltjens uit de Leidsche Stud. Alman. v. 1856, 57 en 59). - Snikken en Grimlachjes. Academische Poëzie van Piet Paaltjens. M. portr. Schied. 1867. kl. post 8o. 2de dr. ald. 1871. kl. post 8o. (Met brief v. Piet Paaltjens als voorrede). 7de dr. ald. 1895. Een Fransche vertal. door F.L.A. de Jagher verscheen ond. den titel Sanglots et sourires in 1860 te Schiedam. Proeven dezer vertal. in De Banier. 3de jrg. afl. 9. - Abraham Lincoln, eene Volksvoorlezing in: Jaarboekje voor de Stad en het Kanton Schiedam. 21e Jrg. Schied. 1867. post 8o. - God is liefde. Leerr. No 6. v. ‘Leerred. t. bevorder, v. Evang. kennis en Chr. leven’ Jrg. 1867. Arnh. 8o. - Kuno en Bertha, Ridderromance en Frits en Kee, moderne ballade in: Jaarboekje van Vlaardingen. Jrg. 1858. - Een groot man en een goed man in: Alman. v.d. Maatsch. t. Nut v. 't Alg. Jrg. 1868. - Het gebed van Jezus in: Stuiverspreeken v. woordvoerders der nieuwe richting, verzam. d. Dr. H. Oort. 1ste Jrg. Harlingen. 1869. post 8o. - Wat hebt gij gedaan? Toespr. geh. in de Gr. Kerk te Schiedam op den Oudejaarsav. v. 1869. T. voord. v.h. Diakoniehuis der Herv. Gem. te Schied. 1870. post 8o. - Op den gedenkdag der Kerkhervorming in Stuiverspreeken v. woordvoerders der nieuwe richting. 2de Jrg. Harl. 1870. post 8o. - Nabij God in: Taal des Geloofs, godsd. toespraken v. Dr. F.W. v. Bell, Dr. J.W. Bok e.a. Haarl. 1871. post. 8o. - Mijn ouders huis. Feuilleton in: Ons Streven, weekbl. v. vrouwen en meisjes. Schied. 1872. 3de Jrg. no 14, 15, 16. - De Pastorie v. mijn Grootvader in; Almanak ‘De Liefde Sticht.’ Jrg. 1872. Amst. 12o, blz. 31-37. - Tante Mientje en Tante Bet in: Alman. als boven. Jrg. 1873, blz. 51-66. - Mijn | |
[pagina 590]
| |
broertje in Alman. als boven, blz. 51-75. Vert. in het Fransch door Mlle S. Rigoullot ‘Mon petit frère in: Revue Chrét. Nov. 1886. - We gaan den heelen dag uit rijden in: Omnibus, geïll. bladen aan schoone Letteren en Kunst gewijd. Jrg. 1874. - Wat kleine John te zien kreeg in: Alman. ‘De Liefde Sticht’ Jrg. 1875, blz. 42-52. - Op een Donderdagavond in Alman. als boven Jrg. 1876, blz. 39-57. - Familie en Kennissen. Schied. 1876. post 8o. (Versch. stukjes hierin opgenomen waren vroeger in periodieken geplaatst, zooals eenige der genoemden in: De Liefde Sticht. Voor den 3en vermeerd. druk stelde Haverschmidt zelf vlak vòòr zijn dood nog een nieuw voorbericht op, dat echter onvoltooid bleef. De 5de dr. ald. 1900. Een gedeeltel. vertal. in het Fransch door wijlen Ds. G. Collins, pred. bij de Waalsche gem. te Rotterdam, is niet in het licht verschenen. Enkele stukjes werden in het Duitsch vertaald. En een Zweedsche vert. kwam uit in 1881 te Stockholm ond. den titel Värt hem bew. door Mevr. Louise Sigfrid Flodin. - Toespraak geh. in de Vrije Gem. te Amsterdam op 16 Maart 1878, n. Marc. 12:28-34a in: Stemmen uit de Vrije Gemeente ond. red. v. P.H. Hugenholtz Jr. Amst. 1878. post 8o. - Uit den Studententijd. In: Landjuweel. Proza en Poëzie. Bijeengebr. d.A.J. Berman. Eerste bundel. Amst. 1878. post 8o. - Twee Broeders. In: Erica. Jaarboekje v.d. Maatsch. v. Weldadigh. v. 1878. Amst., blz. 54-84. - Uitgedelgde Schuld. In: Erica als boven 1879, blz. 64-81. - Mijntje in: Gouverneur's Oude Huisvriend. Sneek. 1880, blz. 13-19. - Terug in mijn geboortestad in: als boven. 1880, blz. 385, 386. - Eene Kerstvertelling in: De Huisvriend. Jrg. 1880, blz. 6-11 en 34-36. - Kwaad worden n: als boven 1881, blz. 58-61. - Bedorven in: De Oude Huisvriend. 1881. - Louw de Lieger in: als boven 1882. - Eene kinderlijke herinnering. Feuilleton v. 2-4 Jan. 1883 in het Alg. Handelsblad. - Amsterdam en Insulinde, of Amor maakt alles goed. Dramat. schets in drie tooneelen door Martinus. Als handschr. gedr. te Amst. Niet in den handel. - Ter gedachtenis v. Joan Frederik Asma, emer. pred. op den avond van den 3 Febr. 1883, uitgespr. in de Gr. Kerk te Schiedam. Niet in den handel. - Ter gouden bruiloft van Mr. D.H. Levyssohn Norman en Vrouwe Jeanette Jacobson, 16 April 1884. Onuitgegeven. - De muurschilderingen in het Leidsche Academiegebouw in: Eigen Haard, 1886. No 29, blz. 352-356. - Twee gedichten in de Feestnummers v. Vox Studiosorum en Minerva ter gelegenh. der corpsfeesten te Leiden in Maart 1889. - Steek af naar de diepte. Luc. 5:4m. Toespr. geh. in de Protestantenvereenig. te Schiedam op 6 Oct. 1889. Schied. 1889. 8o. - Uit Geest en Gemoed. Toespraken. Schied. 1894. M. portr. 8o. Litteratuur: Alb. Stud. L.B., k. 1359. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. III, k. 552-554. - Johs. Dyserinck, Fr. Haverschmidt (Piet Paaltjens). M. portr. en illustr. - J. ten Brink, Gesch. der N. Ned. Letterk. der XIXe e. bijgew. d. Taco H. de Beer. III, blz. 29-32 (m. bibliogr.). - S. Kalff, Gesch. der Ned. Letterk. VII (reg.). - J.E. Sachse, Letterk. Tijdgenooten in Nederland. I (1890), blz. 1-18Ga naar voetnoot1) - Eigen Haard. Jrg. 1894, blz. 84-88 (art. v. Jer. de Vries). - Elsevier's Geïllustr. Maandschr. D. VII (1894), blz. 318-336 (art. v.J. ten Brink). - Mr. A. Bloembergen, Ezn., Ter gedachtenis v. Fr. Haverschmidt. Voordr. geh. in het Friesch Gen., den 23en Febr. 1894 in De Tijdspiegel. Jrg. 1894, 2de dl., blz. 172-182. - De Tijdspiegel. Jrg. 1909. I, blz. 280-296 (art. v. Dr. A.S. Kok). - De | |
[pagina 591]
| |
Nieuwe Taalgids. III (1909), blz. 76-85, 120-127 (art. v. Dr. A. de Vletter). - De Huisvriend. Geïll. Magazijn gewijd aan Lett. en Kunst. Jrg. 1894, blz. 63 v.v. (art. v. Dr. Liezenberg). - v. Doorninck, Anon. en Pseud., No 2177, 4140. - Schiedamsche Crt. 21 Jan. 1894. |
|