Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Henri Philipponneau Hautecourt]HAUTECOURT (Henri Philipponneau),Ga naar voetnoot1) den 5en Sept. 1646 geboren te Duche (in Neder-Normandië) als oudste zoon uit het huwelijk van Jean Philipponneau, heer van Montargyer, en Elisabeth Bazin, behoorde tot den adelstand. Reeds op negenjarigen leeftijd werd hij gezonden naar Saumur, waar hij het gymnasium bezocht en in 1662 ingeschreven werd als student in de wijsbegeerte. In 1664 had zijn bevordering plaats tot Artium Liberalium Magister. Ook na zijn promotie zette hij zijn philosophische studiën voort, en gaf hij zelfs aldaar college in de theoretische en practische philosophie tijdens de ziekte en na het vertrek van zijn leermeester R. Chouet, wiens opvolger hij ook zou geworden zijn, indien hij er in dien tijd niet toe gekomen was zijn oorspronkelijke bestemming te volgen en was overgegaan tot de theologische studie. Vrucht van deze laatste was de verdediging in 1669 eener dissertatio de fide, welke van één uur 's namiddags tot den avond duurde. Twee jaren daarna deed hij intrede als predikant te Saumur (22 Nov. 1671) na afgelegd synodaal examen. Den 18en Maart 1677 werd hem het hoogleeraarsambt te Saumur opgedragen; dit bleef hij bekleeden totdat in Jan. 1685 de hoogeschool op last van Lodewijk XIV werd opgeheven. Dank zij de voorspraak van zijn invloedrijke verwanten en vrienden kreeg hij een speciale koninklijke vergunning om zijn vaste goederen te gelde te maken, en met zijn overige bezittingen en betrekkingen Frankrijk te verlaten. Den 7en Febr. 1686 betrad hij den Nederlandschen grond. Al dadelijk werd hij gelijktijdig te Deventer en te Middelburg benoemd beide tot predikant en hoogleeraar. Terwijl de tijd van beraad nog niet voor hem verstreken was, benoemden Curatoren der Friesche academie hem tot hoogleeraar in de Theologie te Franeker. Deze benoeming volgde hij op; en den 17en Juni 1686 hield hij er zijn inaugureele rede de vera ratione ordinis decretorum divinorum, de salute generis humani. In diezelfde dagen had zijne bevordering tot Theol. Doctor plaats. Met groote trouw heeft hij zijn ambt als professor waargenomen. Vooral was hij als leidsman gezocht door hen, die predikant wenschten te worden in de Fransche Kerken in en buiten ons vaderland, en voor wie hij zich veel moeite getroostte. Hoezeer zijn kennis en gave van meedeelen gewaardeerd werden, toch was het jammer dat hij, die het Latijn volkomen meester was, gedurende de 19 jaar van zijn verblijf in Friesland onze taal nooit heeft aangeleerd, om welke reden hij tweemaal voor het Rectoraat bedankte. De opmerking van Sepp (zie onder Litt.) dat hij, beoordeeld naar de titels der door hem geschreven handelingen, ook vreemdeling bleek te wezen in de godgeleerde vragen, die toentertijd in Nederland aan de orde waren, is aan bedenking onderhevig; Vitringa in zijn Oratio funebris (p. 50-53) getuigt van het tegendeel. De Hautecourt bestudeerde inderdaad het Coccejaansche stelsel en de daarmee samenhangende quaesties, maar kwam daarbij tot de slotsom dat de verschillen vaak om een woordenspel zich bewogen en door sympathieën en antipathieën werden gevoed. In de twisten tusschen Vitringa en Roëll gaf hijzelf blijk van een bemiddelende gezindheid. Op philosophisch gebied was zijn richting tamelijk vrijzinnig. | ||
[pagina 581]
| ||
Uitgebreid was zijn kennis, en in de behandeling der stof, die hij steeds beheerschte, tintelde altoos het levendig vernuft van den vluggen Franschman. Hij kon zich daarbij niet houden binnen de enge grenzen van systematische handboeken. Aan zijn gaven van verstand en hoffelijke vormen paarde zich bij hem een vroom gemoed. Hij overleed den 30en Oct. 1715 aan een beroerte, die hem den 25en te voren getroffen had. Spoedig na zijn intrede als predikant te Saumur trad hij in het huwelijk met Hélène Perroteau, dochter van een advocaat te Parijs; uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren, waarvan bij de komst der ouders te Franeker nog twee in leven waren. Deze echtgenoote ontviel hem in 1689 te Franeker door den dood, waarna hij in 1696 een tweede huwelijk aanging met Louisa Mauricette l'Huillier, Vrouwe van Chalandeuse (overl. 27 Maart 1711), die hem een dochter schonk. De eenige dochter uit zijn eerste huwelijk, die hem overleefde, huwde in 1709 met den Franschen predikant te Leeuwarden Isaäc la Migue. Er bestaat van hem een afbeelding. Vgl. Moes, Iconographia Batava, No 3267. Wat zijn geschriften betreft, tal van studiën, waaronder commentaren op Leviticus, Jesaja en Marcus, verhandelingen over de Messiaansche voorzeggingen en het Genadeverbond, door hem voor de pers bewerkt, hebben het licht niet gezien. De volgende werken van zijn hand zagen het licht:
Litteratuur: Vriemoet, Ath. Fris., p. 682-688. - Boeles, Friesl. Hoogesch. II, blz. 324-329. - C. Vitringa, Oratio funebris in memoriam Henr. Philipponei de Hautecour. Franeq. 1716. - v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 87, 88. - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 38-40. - Sepp. Godg. Ond. II, blz. 311, 312. - H.J. Koenen, Geschied. v.d. vestig. en invl. der Fransche vluchtel. in Ned. (in: N.R. v. Werken v.d. Mij. der Ned. Letterk. te Leiden), blz. 167. - v. Slee, De Ill. School te Deventer, blz. 35. |
|