Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Abdias Hattinga]HATTINGA (Abdias), ± 1664 geboren te Sneek, werd, na gepromoveerd te zijn tot Theol. Doctor,Ga naar voetnoot1) den 12en Aug. 1694 bevestigd als predikant te Midwolde en de Leek (Gron.). Den 12en Maart 1702 kwam hij te Sluis, waar hij in groote oneenigheid geraakte met zijn ambtgenoot ald. Johannes van Leeuwen, dien hij van onrechtzinnigheid beschuldigde. De Magistraat met de minderheid van den kerkeraad koos voor laatstgen. partij; de meerderheid van den kerkeraad en de classis waren op de hand van Hattinga. De classis deed vergeefsche pogingen den hevigen twist bijteleggen. In Mei 1715 wijdde hij de nieuwe kerk in te Waterlandkerkje, nadat de vroegere door een inval der Franschen verbrand was. De spoedige bouw van de nieuwe kerk kon geschieden door liefdegaven, waarvoor Hattinga zich veel moeite gaf. Zijn liefdadigheid bleek ook uit de reis, die hij met een ouderling ondernam naar Amsterdam, om te collecteeren voor den opbouw van het weeshuis te Sluis, dat in 1730 door brand vernield was. Bij die gelegenheid werd hij ziek en overleed hij in Nov. 1731 te Amsterdam. Hattinga was zeer vermogend en bezat landerijen om en in IJzendijke. Hij huwde in 1694 te Leeuwarden met Maria Thielenius, (docht. v. W. Thielenius en Eliz. de Jonge v. Bruinisse), geb. 1659, overl. 1724. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren, waarvan een zoon te Leiden tot Med. Dr. promoveerde, later burgemeester van Hulst werd en zich vooral als kartograaf verdienstelijk maakte. Van Abd. Hattinga bestaat een geschilderd portret op 37-jarigen leeftijd, dat in de familie bewaard wordt. Van hem verscheen in druk:
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 85. 86. - Nagtglas, Levensber., blz. 342, 343. - Brucherus, Gedenkb., blz. 189. - Boekz. Jrg. 1731b, blz. 628. - | ||
[pagina 580]
| ||
N. Arch. K.G. VIII (1846), blz. 141, 142. - Nav. VIII (1858), blz. 199; IX (1859), blz. 50; X (1860), blz. 170, 336. |
|