Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Johannes Petrus Hasebroek]HASEBROEK (Johannes Petrus), geboren te Leiden den 6en Nov. 1812, behoorde tot een familie, die, afkomstig uit Fransch-Vlaanderen, haar naam ontleende aan de stad Hazebrouck. Om des geloofswil uitgeweken hadden sommige leden zich gevoegd bij de Pilgrim-Fathers, die naar Amerika trokken (in de Vereen. Staten komt de familie Hasebroek nog voor), andere kwamen naar Holland, en vestigden zich met name te Leiden, waar zij tot de Waalsche gemeente behoorden. J.P. Hasebroeks grootvader, een letterlievend man, ook als dichter eenigszins bekend, (geb. 17 Febr. 1742) was predikant te Poederoyen (1768), Haaften (1771), Oude Wetering (1774), ald. overl. 8 Maart 1782Ga naar voetnoot1); uit diens huwelijk met Elisabeth Blauw, zuster van den Leidschen pensionaris, die een groote rol speelde bij de omwenteling, werd geboren Johannes Hasebroek, apotheker te Leiden, die negen kinderen had, waaronder Johannes Petrus een der beide zoons was. Zijn grootvader van moederskant, Mr. Johannes Petrus Kleyn, was zeer bevriend met de meest bekende dichters en geleerden zijner dagen; hij was als vurig Oranjeklant, met achterlating van huis en inboedel, nauwelijks ontkomen aan de handen der Patriotten; ook zijn kleinzoon, naar hem genoemd, had het huis van Oranje lief; hij was een der eersten onder de 230 studenten, die op 's Konings proclamatie naar aanleiding van den opstand te Brussel (1830) onder de wapenen kwamen; in den strijd verkeerde zijn leven meermalen in gevaar. Aan dezen tijd behield hij de levendigste herinneringen, waarvan verschillende zijner gedichten getuigenis afleggen. Na zijn behouden terugkeer zette hij zijn studie te Leiden voort, waar hij reeds den 21en Sept. 1829 was ingeschreven. Aan de academie verkeerde hij in een kring van medestudenten, die het nieuwe leven in de litteratuur met groote belangstelling volgde. Dat hij tot algemeene verbazing in Mei 1835 voor het proponentsexamen niet slaagde, vond misschien hierin zijn oorzaak dat hij zich al te veel met letterkunde en poëzie had beziggehouden. Er | |
[pagina 558]
| |
verliep een jaar, en in Mei 1836 werd hij door het Prov. Kerkbestuur van Utrecht toegelaten tot de Evangeliebediening. Den 30en Oct. d.a.v. volgde zijn bevestiging te Heilo door Ds. L. v. Plateringe, pred. te Akersloot (m. 1 Tim. III:1b; intr. m. 1 Cor. I:23a); aan de handoplegging nam o.a. deel zijn leermeester Prof. J.H. van der Palm, aan wien Hasebroek bijzonder gehecht was. Hij bewoonde te Heilo de pastorie met zijne talentvolle zuster Elisabeth Johanna, met wie hij straks het middelpunt werd van den bloeienden Alkmaarschen letterkundigen kring, waarin de latere Mevrouw Bosboom-Toussaint uitblonk. Jaarlijks kreeg hij er bezoeken van mannen als Kneppelhout, v. Lennep, Bern. Gewin, Bake, met wie hij van de academie af bevriend was; ook ontmoette hij er geregeld zijn vriend Nic. Beets. Zijn voorganger te Heilo was zijn oude academievriend W.R. Veder, met wien hij ook als vrijwillig jager het militair kwartier te Eindhoven (1831) had gedeeld. Potgieter was het die hem in zijn eerste gemeente ertoe bracht proza te schrijven. Hoewel zijn vriendschap met de mannen van het Réveil later verbroken werd, omdat hij dezen te irenisch was, bleef da Costa hem toch trouw; de uitgave van diens ‘Kompleete Dichtwerken’ geschiedde onder Hasebroeks toezicht. Een beroep naar Den Helder wees hij af, maar toen Breda hem beriep, nam hij dit aan, om er den 26en Maart 1843 bevestigd te worden door Ds. C.M.J. van den Broek pred. ald. (m. 2 Cor. IV:6; intr. m. 1 Cor. II:2; afsch. te Heilo den 19en Maart m. Joh. XVII:1a). Van Breda uit bedankte hij voor een beroep naar Vlissingen, maar aan de roepstem van uit Middelburg gaf hij gehoor; hij werd er den 13en Mei 1849 bevestigd door Ds. J.R. de Bruine, pred. ald. (m. Mt. XXVIII:18-20; intr. m. 2 Kon. II:9; afsch. te Breda den 6en Mei m. Openb. III:18). In Zeelands hoofdstad kreeg hij weldra zijn vriend J.J.L. ten Kate als ambtgenoot, al was het ook voor korten tijd. Zijn laatste gemeente was Amsterdam, waar hij den 9en Nov. 1851 bevestigd werd door Ds. H.H. Sluiter, pred. ald. (m. Ef. II:22) en intrede deed den 12en d.a.v. (m. Gal. VI:14a; afsch. te Middelburg den 26en Oct. (m. 2 Joh.: 5). In de hoofdstad des lands sloot hij zich aan bij het Réveil; aan het orgaan dezer beweging Ernst en Vrede, werkte hij mede. Zijn openlijk partijkiezen in deze bezorgde hem aanvankelijk tegenstanders, maar om de wijze van zijn optreden en om zijn persoon duurde de ontstemming slechts kort. Zijn gehoor nam gedurig toe. In een brief van 27 Dec. 1852 schreef Wormser aan Groen v. Prinsterer: ‘Hasebroek maakt hier veel opgang. Mijn gezin is doorgaans 1½ uur vroeger dan de predikant in de kerk en vindt dan reeds de kerk vol. Hij predikt uitmuntend, meer, gelijk men het noemt, Evangelisch dan karakteristiek Gereformeerd.’ Zijn preekmethode, als die van Adolph Monod, was uitstekend. ‘Zijn hart was in zijn woord en het woord der genade in zijn hart’. (Dr. Vos). Zijn prediking was meer vertroostend dan bestraffend. Er ging onberekenbare zegen uit van zijn bediening; de veelvermogende vrienden van Beets en da Costa te Amsterdam erkenden in hem hun geestelijken vader. Zijn leven bewoog zich in een richting, waarvan de naam: ‘ethisch-irenisch’ naar zijn hart was. In April 1861 sprak hij de leerrede uit: Alle dingen vernieuwd, in tegenwoordigheid van Koning Willem III bij diens jaarlijksch bezoek aan de hoofdstad, nadat Z.M. op treffende wijze zijne deelneming had betuigd in de ramp der in den voorafgeganen winter door watersnood geteisterden. In 1874 leidde hij een plechtige godsdienstoefening ter viering van 's Konings 25- | |
[pagina 559]
| |
jarige regeering. Bij verschillende andere officieele gelegenheden - ook buiten het kerkelijk terrein - trad hij als redenaar op. Op zijn 70en verjaardag ontving hij van alle kanten blijken van hartelijke belangstelling, en daaronder een bedrag van 18.000 gulden, door jonge vrienden en vriendinnen bijeengebracht voor den bouw van een elfde kerk der Ned. Hervormde gemeente te Amsterdam. Met ingang van 1 Mei van het volgende jaar verkreeg hij eervol emeritaat; den 29en April 1883 legde hij openlijk zijn bediening neder (m. Matth. XXIV:35). Den 28en Mei 1895 ontsliep hij na kort doch smartelijk lijden te Amsterdam, waar hij als emeritus was blijven wonen. Hasebroek dankte zijn populariteit als predikant mede aan zijn medeleven met de nooden van het volk. Hij is een dergenen, die in zichzelf het bewijs heeft geleverd dat men geliefd en ijverig predikant kan zijn en tegelijk verdienstelijk letterkundige en dichter. Groot was zijn gave als vertaler, van jongsaf tot op hoogen ouderdom. Zijn overzetting van Thomas à Kempis' Imitatio met medewerking van Chais van Buren, beleefde een vierden druk (1885). Zijn oudoom van moederszijde, de predikant W.A. Ockerse, lid der eerste en tweede Nationale Vergadering, een smaakvol redenaar, had hem al vroeg groote bewondering geïnspireerd voor Bellamy. Nog op bijna 80-jarigen leeftijd vernieuwde hij diens nagedachtenis opzettelijk in geschrifte. Zijn eerste eigen gedicht voor het groote publiek verscheen in den Muzen-almanak van 1833, onder den titel: Bilderdijks dood; en in datzelfde jaar stichtte hij met eenige andere studenten de Rederijkerskamer voor uiterlijke welsprekendheid, waarbij N. Beets zich in het volgend jaar aansloot. Zijn vriendschap met dezen dagteekent van het voorjaar van 1833. De dichtschool, waartoe Hasebroek behoorde, had hare meesters in Engeland; vooral Charles Lamb was zijn model; aan diens ‘Essays’ ontleende hij zijn pseudoniem ‘Jonathan’, waaronder hij zijn Waarheid en Droomen schreef: de zesde druk van dit werk verscheen in prachtuitgave (1886), spoedig gevolgd door een zevenden; en Fr. Strauss' Kerkklokstonen, door Hasebroeks zuster vertaald, werd door hem uitgegeven en aanbevolen (5de dr. met een brief van J.P.H. 1858). Hij behoorde tot een geslacht, bij wie de Muze ‘altijd was tot neuriën gereed’; zij ‘hield haar rythmus en haar rijmen met groote gulheid klaar voor elk gelegenheidsgedicht; geen hoofdbreken over nijpende nooden; maar godsdienst en humor om te troosten over het leed der aarde - en een pen, die, zoo ze maar fijn bleef, los en vaardig, alle kans had om tot de beste in den lande gerekend te worden. In die generatie behoort hij tot de eersten; niet alleen omdat zijn proza altijd even zuiver is, altijd even klaar en vloeiend, niet alleen omdat hij een versbouw zijner dagen met zooveel gemakkelijkheid, zooveel gevoel voor rhytmiek beheerscht, maar bovenal ook om de oprechtheid van zijn talent.’ (Antonio t.a.p.) Hij drong zich niet op den voorgrond, wilde geen aanvoerder zijn, maar trok toch ook vurig met anderen mee op. Van harte kon hij anderen bewonderen en zich verheugen in den opgang, dien een Beets maakte; geen hartstocht, die den dichter tot dichter maakt, bezat hij, maar wel geestdrift. Zijn dichterlijke ideeën mogen tekortschieten, toch was hij niet vreemd aan idealisme. Hij was voorzitter van de Holl. Maatsch. v. Fraaie Kunsten en Wetenschappen. Hasebroek huwde te Breda den 27en Oct. 1847 Anna-Maria Jacoba van Tets | |
[pagina 560]
| |
(overl. te Amsterdam 10 Juni 1890, op 75 jarigen leeftijd.) Dit huwelijk bleef kinderloos. In 1893 is zijn marmeren borstbeeld in het Rijksmuseum geplaatst. Van hem bestaan portretten o.a. een ao 1844 borstb. rechts, naar W. Grebner door J.P. Lange, Arendsen e.a. en een ao 1850 lithogr. n. A.J. Ehnle door P. Blommers. 4o. Ook in het Jaarboekje Magdalena van 1857 komt zijn beeld in gravure voor, waarnaar het portret, te vinden bij Rullmann, De strijd voor Kerkherstel (tegenover blz. 80); vgl. verder: Muller, Cat. v. Portr., No 2183-2185 en v. Someren, id., No 2280-2282. Van de meer dan zeventig geschriften van J.P. Hasebroek vindt men een nauwkeurig, ofschoon niet volledig overzicht bij J. ten Brink (zie ond. Litterat.). Hier volgen de titels van zijn homiletische en enkele stichtelijke prozawerken: Leerredenen. Breda. 1846. gr. 8o. 2de dr. Breda. 1883. gr. 8o. (Met opdracht aan zijn zuster Elis. Johanna). - Afscheidsrede, geh. te Middelburg den 26 Oct. 1851. Middelb. 1851. gr. 8o. - Nieuwe Leerredenen. Breda 1853. gr. 8o. - Leer ons bidden. Gebeden voor het huisgezin, oorspronkelijk en vertaald. Amst. 1857. post 8o. - [Met L.S.P. Meyboom e.a.]. Het Tweede Eeuwfeest v.h. Weeshuis der Ned. Herv. Gem. te Amsterdam 15 Dec. 1857 herdacht. Amst. 1858. m. pl. gr. 8o. - De Blijde Boodschap. Twaalftal Leerred. Amst. 1860. gr. 8o. - Studiën en Schetsen. Amst. 1860. gr. 8o. Goedk. uitg. ald. 1864. gr. 8o. - Jozua's keuze, herinnerd op den Gedenkdag v. Neêrl. Verlossing. Den 17 Nov. 1861. Amst. 1861. gr. 8o. - Gods Stem in den watervloed. Leerr. uitgeg. t. voordeele der noodlijd. d.d. watersnood. Amst. 1861. gr. 8o. - Alle dingen vernieuwd. Leerr. bij het jaarl. bezoek des konings in de hoofdstad, in tegenw. v.h. Vorstel. Huis uitgespr. in de Nieuwe Kerk te Amst. op den 14 April 1861. Amst. 1861. gr. 8o. - Des Evangeliedienaars hoogste roem. Feestr. op den gedenkd. der Kerkherv. en dien eener vervulde 25 jar. Ev. bediening. Amst. 1861. gr. 8o. - De vijftigste verjaardag v. Neerl. verlossing als een jubeldag gevierd. Feestr. bij de gedacht. vier. dier verlossing in 1813, op den 15 Nov. 1863 des av. in de Westerkerk te Amst. Amst. 1863. gr. 8o. - Na het feest. Leerr. t. besl. der Nov. feesten t. herinn. aan Neêrl. verlossing in 1813, op den 21 Nov. 1863 in de N.Z. Kapel te Amst. Amst. 1863. gr. 8o. - De Chinees tot Christus geleid. Toespr. bij den doop v.e. Chin. jongeling, bediend den 20 Maart 1864. Amst. 1864. gr. 8o. - Het Jubelfeest v.d. overw. v. Waterloo. Feestr. Amst. 1865. gr. 8o. - Een Hagepreek te Overveen na drie eeuwen herdacht. Amst. 1866. kl. 8o. - Zestal Leerred. in de Serie: Verscheidenh. v. gaven, dezelfde geest. Zeist. 1865-'71 (5de bundel). - Het Eeuwig Evangelie. Gedachteniswoord na 40 jar. Ev. dienst en 25 jar. ambtsvervull. te Amst. uitgespr. 12 Nov. 1876. Amst. 1876. gr. 8o. - Gedachtenis. Laatste Leerred. Amst. 1884. 8o. - Het Nieuwe Testament als Gids voor het Chr. leven. Naar de ‘Réflexions morales’ v. P. Quesnel, vrij gevolgd. Amst. 1884-1890. gr. 8o. - Een weenende Rachel door den Heer vertroost. Het dagboek eener moeder in dagen des lijdens. Het Engelsch vrij gevolgd en m.e. voorber. voorzien. Amst. 1884. post 8o. - Een Evangelist zonder kanselkleed. No. 36 in uitg. ‘Ned. Godsd. Traktaatgenootsch.’ Amst. 1885. kl. 8o.Ga naar voetnoot1). - | |
[pagina 561]
| |
Novissima Verba. Twaalftal Leerr. t. afsch. Amst. 1889. gr. 8o, - Een dichteralbum van vóór 100 jaren. De gedachtenis aan Bellamy en zijne kunstvrienden nog eens vernieuwd. Amst. 1890. post 8o. (M. portr.). Voor Hasebroeks overige geschriften, zijne vertalingen en gedichten, zie men het overzicht bij J. ten Brink, waar ook tal van zijne bijdragen in tijdschriften en albums genoemd worden. Ook gaf hij een Levensbericht van Hendrik Jacob Koenen in Letterk. Lb. Jrg. 1875, blz. 105-134. Litteratuur: Letterk. Lb. Jrg. 1896-'97, blz. 117-152. - Molhuysen en Blok, N. Ned. Biogr. Wdb. III, k. 546-548. - Alb. Stud. L.B., k. 1285. - Ned. Patriciaat. 4de Jrg. (1913), blz. 158. - E.J. Potgieter, Kritische Studiën. I, blz. 188. - Taco H. de Beer, Na een halve eeuw. Aanteek., opmerk. en verklar. bij ‘Waarheid en Droomen’. - M.A. Perk, J.P. Hasebroek in: Eigen Haard. Jrg. 1882, blz- 555. - Nieuws v.d. Dag, 5 Nov. 1912. - L.C. Schuller tot Peursum in; Alg. Handelsblad, 5 Nov. 1912 (Avondblad). - Den Gulden Winckel. Jrg. 1912, blz. 163. - J.Th. de Visser in: Stemmen des Tijds. Nov.-Dec. 1912. - G.J. Vos, Groen v. Prinst. en zijn tijd (reg.). - S. Kalff, Gesch. v.d. Ned. Letterk. VII (reg.) - Een Halve Eeuw. 1848-1898. Hist. Gedenkb. uitgeg. d.h. N. v.d. Dag bij de inhuldig, v. Kon. Wilhelmina (reg.). - J. ten Brink, Gesch. der Ned. Letteren in de XIXe e. I, blz. 282-321. - G. Hulsman, In Memoriam Ds. J.P. Hasebroek. (Overdr. uit: Berichten v. Eltheto), Utr. 1896. - Antonio (Prof. Dr. A.G. v. Hamel), Jonathan's feestdag. Feuillet. der O. Haarl. Crt. v. 7 Nov. 1892. - v. Doorninck, Verm. en Naaml. Schr. I, k. 303. - Voor de kennis van zijn persoon en werk verdient ook aanbeveling kennis te nemen van In memoriam. Bij het graf v. Ds. J.P. Hasebroek. Woorden v. F.E. Daubanton, E. Laurillard, G.J. Vos Azn., P.C. van der Horst, J. Kool, Hasebroek's laatste dichtregelen en portret. Amst. 1896. gr. 8o. |
|