Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Eelhart Folkert Harkenroht]HARKENROHT (Eelhart Folkert) behoorde tot een oude familie, afkomstig uit Herzogenrat (Hartogenraad, Hartogenrood, Harkenroht) in het Limburgsche, die om des geloofs wil was uitgeweken naar EmdenGa naar voetnoot2). Hij werd als derde zoon uit het huwelijk van Johannes Harkenroht en Martina Doeyma geboren te Emden den 15en Mei 1670. Na al vroeg de Latijnsche Scholen bezocht te hebben verliet hij deze in 1688 met een oratio de vera linguae Latinae pronunciatione, waarna hij achtereenvolgens de academiën te Groningen (ingeschr. 3 Sept. 1688), te Leiden (waar in het Alb. Stud. zijn naam ontbreekt; hij was er met enkele andere studenten den hoogleeraar à Marck gevolgd) en eindelijk te Franeker, waar hij onder voorzitting van Campeg. Vitringa in 1691 ten beste gaf een disputatio de Mediatore Mose ad Gal. II. 19. Kort daarna toegelaten tot het predikambt, diende hij de gemeenten te Hamswehrum (bev. 24 Jan. 1692), Pilsum (1695; hier en in zijn eerste gemeente was zijn afscheidstekst: Hand. XX:31, 32), Hinte (1697), Emden (waar in 1708 en '12 zijn naam al geplaatst was op een drietal (intr. 11 Nov. 1714; afsch. te Hinte een | |||||
[pagina 521]
| |||||
week later). Hij betoonde zich ook daar behalve een trouw pastor een geleerd beoefenaar van de Latijnsche dichtkunst en van Latijnsche en Nederlandsche oudheid- en geschiedkunde; vooral wijdde hij zich aan het onderzoek van de historie zijner geboortestad, waarbij het Emdensch archief hem menige bron deed ontdekken. Het blijft zijn verdienste door zijn uitgave van Beninga's Chronyk de kennis van den Oostfrieschen voortijd meer algemeen te hebben gemaakt. Door afdruk van de Summa en bekentenisse Christelyker lere der Predikanten in Oostfriesland van 1528 en het smeekschrift der Oostfriesche predikanten aan Graaf Enno II van 1530 moest, schoon niet bepaald uitgesproken, blijken dat Graaf Edzard de Gereformeerde belijdenis naar Zwingli's opvatting door Georg. Aportanus in zijn graafschap had ingevoerd en dat deze belijdenis in die eerste jaren door heel O. Friesland heen de alleen geldige was geweest. Harkenrohts kennis der geschiedenis van Emden bewees hare diensten in den politieken strijd. Ook nadat de Stenden en de stad Emden hadden moeten bukken in den strijd met den vorst bleven zijne sympathieën aan den kant der partij, die het onderspit delven moest, en nog in 1729 spoorde hij van den preekstoel zijn hoorders aan alles, ook zelfs eigen leven, voor het vaderland op te offeren. Deze aansporing bracht hem in conflict met de keizerlijke commissie en bezorgde hem een dagvaarding. Ondanks de verwikkelingen, waarin hij betrokken was, vond hij nog tijd tot studie, waarvan zijn werken getuigen. Zijn overlijden was vrij plotseling. Nog den 21en Jan. 1732 was hij tegenwoordig bij een vergadering van den Emdenschen kerkeraad, waar hij een rapport uitbracht. Vier weken later, den 18en Febr. overleed hij.Ga naar voetnoot1) In de Gasthuiskerk zou hij begraven zijn. Te Emden kent men zijn graf echter niet. Ook zijn van hem geen portretten bekend. Tal van gedichten zijn door hem vervaardigd in verband met blijde en droeve aangelegenheden in de burggrafelijke familie, met wie hij op goeden voet verkeerde. Veertig jaren lang was hij gehuwd met Maria Elisabeth Lorrie (Lordye), geb. te Leiden. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren, waarvan een later volgt. Behalve verschillende verhandelingen in de Biblioth. Bremensis (cl. V-VIII) zijn van hem afkomstig de volgende geschriften:
| |||||
[pagina 522]
| |||||
In de Biblioth. Bremensis zijn van hem de volgende verhandelingen: Ad Theodorum Hasaeum Epistola. Cl. V, fasc, I, p. 117-128.- [Gerh. Eobani Geldenhaurii Epistola Irenica ad Ecclesiae Emdanae Ministros] cum prolegomenis Eilh. Folc. Harckenrothii, Ecclesiastae Emdensis, etc. Cl. V, f. II, p. 316-349. - Epistola ad Theodor. Hasaeum in qua nonnulla quae ad historiam Saeram literariam seculi XVI, praesertim Frisiacam spectant, exhibentur. Cl. VI, f. I, p. 538-560. - Excerpta ex literis Eilh. Folkc. Harckenrothii; scriptis ad T. d. H., in qua de nonnullis memorabilibus Bibliothecae Emdensis, aliisque agitur, πεντας literarum a Jo à Lasco ad Drusillum Sissinga scriptarum exhibetur. Cl. VII f. II, p. 310-348. - Analecta quaedam Anecdota ad Historiam Ecclesiasticam seculi XV. facientia cum Notis Eilh. Folc. Harkenrothii. Cl. VII, f. VI, p. 1052-1073. - Vitae Guilhelmi Gnaphei brevis descriptio. Cl. VIII, f. VII, p. 111-119. In de Boekzaal verder nog:
In handschrift liet hij na:
Een van Harkenrohts laatste werken was een schoolorde van 1728 voor de Latijnsche School van Emden, waarvan hij scholarch was. Deze orde is naar H.'s gewoonte doorspekt met de namen der vroeger aan de School verbonden rectoren, conrectoren en leeraren. Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 66. - J.F. de Vries, Die Gebrüder Harkenroht (in: Jahrbuch der Gesellschaft fûr bildende Kunst und vaterländische Altertümer. Zu Emden. 6ter Bd, 2tes Heft (Einden. 1885). S. 31-42). - Alb. Stud. Gron., k. 130. - Schotel, Kerkel. Dordr. II, blz. 269. - Meiners, Oostvr. Kerkgesch. II, blz, 532, 533. - J. Chr. Adelung-Rotermund Fortsetz. u. Ergänz. zu Chr. G. Jöchers Allg. Gel. Lex. 2ter Bd., k. 1795, 1796. |
|