Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Jan Haren]HAREN (ook wel genoemd: HARING) (Jan) zou volgens sommigen te Valenciennes geboren zijn. Hij werd opgevoed in het Gereformeerde geloof ter wille waarvan zijn vader, die predikant was, ter dood was veroordeeld. Daarop vluchtte de zoon naar Genève, waar hij de vriendschap genoot van Calvijn, bij wiens sterven in 1564 hij ook tegenwoordig was. Vervolgens predikte hij op verschillende plaatsen, zoo in 1566 tot 1567 te Brugge, maar om zijn goederen te redden had hij in dien tijd zijn geloof verloochend. Hij betuigde zijn berouw en werd daarop weer toegelaten tot het predikambt, hoewel er velen waren, die hem voor onoprecht en eerloos hielden. Op de Waalsche Synode 16 Sept. 1578 bleek dat Valenciennes toen in Haren een eigen predikant had. Deze kreeg daarop de opdracht den dienst te gaan waarnemen te Brugge ‘totdat de Kerk van Valencyn de openbare oefening der godsdienst verkregen hebbende, hem zou terugroepen, om haar toegewezen te zijn.’ Haren is echter niet naar Valenciennes wedergekeerd. Van omstreeks Juni 1578 af was hij zes jaren lang predikant te Brugge. Hij woonde er in een gedeelte van het Karmelietenklooster. Den 3en Juli 1579 werd zijn woning bestormd door de Roomschgezinden, die hem wilden dooden, maar, daar hijzelf niet thuis was, zijn echtgenoote mishandelden onder geschreeuw dat men de Geuzen zou wegjagen, de weggezonden geestelijken zou terugroepen en de magistraat veranderen en uit Roomschgezinden zou samenstellen. Den 46en Juli, toen de stad door Staatsche troepen bezet was, ijlde Haren aan het hoofd van een troep Waalsche soldaten, om blakend van wraakzucht het huis van den kolonel Jhr. Hieron. de Mol te plunderen. Dat Haren een man van invloed was in de Waalsche Kerk blijkt wel hieruit, dat hij op de Synode van Gent, 16 Maart 1580, als scriba fungeerde, en op die van Gent, 19 Sept. 1582 een openingsrede hield en er het voorzitterschap bekleedde. | ||
[pagina 516]
| ||
Op de classis van Brugge 19 Jan. 1580 werd besloten hem te vragen of hij ook begeerde lid der Brugsche classis te zijn. Haren antwoordde toestemmend, maar doorgaans was hij in de vergaderingen der classis afwezig; in 1582 werd hem officieel gevraagd waarom hij de vergaderingen der classis verzuimde; zijn antwoord is niet bekend, maar in latere acta wordt zijn naam niet meer aangetroffen. De Synode van Antwerpen 30 en 31 Maart 1583 droeg hem op om met den predikant Massis aan Karel van Croy, prins van Chimay, een beschikking der Synode omtrent een door hem gedaan verzoek bekend te maken. Zoodoende is Haren met bedoelden prins in aanraking gekomen, al spoedig nadat deze in Aug. 1583 als gouverneur van Brugge aldaar gevestigd was. Wellicht trad hij als hofprediker bij dien prins in dienst. In elk geval stond hij tot dezen in nauwe betrekking, wat ook hieruit blijkt dat hij naar Middelburg werd afgevaardigd om er den 28en Aug. de credentiebrieven van Chimay en de vier leden van Vlaanderen te overhandigen aan den prins van Oranje. Dat hij ook bij dezen vertrouwen genoot bewijst wel dat Oranje hem den 2den Sept. van uit Middelburg zond naar zijn broeder, Graaf Jan van Nassau en nog in diezelfde maand naar Keulen met een opdracht aan hertog Jan Casimir, schoonbroeder van genoemden graaf, om den wensch van Oranje te kennen te geven; in een schrijven do 20 Sept. uit Keulen verklaart Haren ook dat zijn zending niet voorspoedig was. Daarop keerde hij naar Brugge terug. Hier bleef hij tot de verovering der stad door de Spanjaarden. Ook nam hij, misschien in dienst van Chimay het predikambt waar, want hij gaf er dezen veinzenden prins in 1584 een attestatie van de Gereformeerde religie. Ook deed hij bij hem dienst als verklikker. Wat in een door hem bijgewoonde vergadering in Jan. 1584 afgesproken was, nl. dat men zich van Chimay zou meester maken, indien men daartoe Oranje's toestemming verkrijgen zou, bracht hij aan Chimay over. De verdenking rustte verder op hem dat hij den vredeshandel met Spanje bevorderd zou hebben. Door de gecommitteerde raden van de Staten van Zeeland op last van Oranje naar Delft ontboden, verklaarde hij in zijn verhoor aldaar den 14en Juni 1584 dat hij veeleer tegen dien vredeshandel gewaarschuwd had en ook het vredescontract niet medegeteekend, maar het veeleer veroordeeld had. Met twee anderen was hij vanwege de Waalsche Kerken afgevaardigd geweest naar de Synode te Vitry (Bretagne), waar geoordeeld was dat het niet vrijstond te onderhandelen met een vorst, die de Gereformeerde religie niet was toegedaan. Behendigheid in zijn pogen om zichzelf vrij te pleiten kan hem niet ontzegd worden. Veertien dagen vóór het sluiten van het verdrag met Spanje ontvlood hij Brugge en begaf zich naar het gebied van Oranje. Daarop keerde hij terug tot Chimay en volgde hem naar diens goederen, zonder er zijn gemeente van in kennis te stellen. Vandaar dan ook dat de broederen op de Synode van Leiden den 2en Oct. 1584 bepaalden dat hem zou geschreven worden zich op de volgende Synode te verantwoorden. Haren bleef echter zwijgen, en wierp zich in de armen der Jezuieten, bij wie hij den 3en Maart 1586 het Gereformeerde geloof ten tweeden male afzwoer, terwijl hij zich niet ontzag dit geloof door middel van gedrukte libellen te lasteren. In verschillende steden, zooals Antwerpen en Keulen, gaf hij openlijk rekenschap van zijn overgang. Ook deed hij dit door een open brief (titel zie onder)Ga naar voetnoot1). | ||
[pagina 517]
| ||
Hevig geschokt sprak de synode van Leiden 18 tot 20 Sept. 1585 te Leiden hare diepe verontwaardiging uit; ook besloot zij (art. 14) hem op Zondag 23 Oct. in al de Waalsche Kerken der Nederlanden plechtig te doen verklaren als afgesneden van de gemeenten, waartoe zij opzettelijk een banformulier opstelde. Haren werd voorts verdacht in 1602 een opzienbarend libel uitgegeven te hebben, waarin de Protestantsche vorsten op schandelijk wijze beschuldigd werden. Destijds in dienst zijnde van de hertogin van Kleef werd hij gevangen genomen en vervoerd naar Lorraine. Aan tal van andere dingen, waarvan hij mede beticht was, werd hij onschuldig bevonden, en omstreeks 1609 ontslagen. Daarop gebeurde nog het meest opzienbarende. Te Wesel gekomen, deed hij daar in de Waalsche Kerk den 7en Maart 1610 opnieuw openlijk boete met het doel andermaal terugtekeeren tot de Gereformeerde Kerk. Hij gaf daarvan publiek kennis ook door zijn geschrift: La Repentance de Jean Haren etc.; tot het drukken van dit geschrift ‘in de Walsche en Duitsche sprake’ werd door de Staten-Generaal den 29en April 1610 voor den tijd van zes jaren octrooi verleend aan Loys Elzevier de jonge te 's Gravenhage. De synode van Amsterdam 21 tot 24 April 1610 toonde de bekeering van Haren niet sterk te vertrouwen noch er zeer mede ingenomen te zijn. Men kende zijn wispelturigheid. De verzoening werd getroffen op de synode van Breda 15 tot 17 Sept. 1610. De Waalsche broederschap ondersteunde hem verder. Blijkbaar vestigde hij zich daarop ergens in de Nederlanden, waartoe hij vrijheid vond door een resolutie van de Generale Staten, waarbij hem werd toegelaten ‘op zyn ootmoedig begeren van remissie van gedane fouten’ met zijn huisvrouw hier te lande te komen wonen. De synode te Dordrecht 14 tot Sept. 1611 (art. 22) besloot, daar het hem niet gelukt was zich een positie te verschaffen, hem tegemoettekomen met de som van 100 daalders en hem schriftelijk aan eenige kerken in Frankrijk aantebevelen. Blijkbaar is hij niet meer tot den predikdienst toegelaten. Dit was de straf voor zijn samenspannen met den prins, aan wien grootendeels de ondergang der Hervorming in Vlaanderen was toeteschrijven. Bij de synode te Delft (art. 4) diende hij eenige kleine geschriften ter approbatie in, waartoe een commissie benoemd werd; het besluit daartoe werd aangehouden in de synodale vergadering van 18 en 19 Sept. 1612 te Delft (art. 14). Harens verdere lotgevallen en sterfjaar zijn niet bekend. Hij was ongetwijfeld een man van talent en invloed, maar tegelijk een tragische figuur, aan wien, hoe zacht men hem ook beoordeeld moge hebben, onbetrouwbaarheid niet kan ontzegd worden. Portretten zijn van hem niet bekend. Geschriften van J. Haren zijn:
| ||
[pagina 518]
| ||
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb. blz. 55, 56. - Paquôt, Mémoires. I, p. 379. - Groen v. Prinsterer, Archives, 1e série. T. VIII, p. 239, 241, 255. - Janssen, Kerkh. in Brugge, I. II, (reg.). - Dez., Kerkh. in Vlaand. I, II (reg.). - E. v. Meteren, Ned.-Hist. B. IX, fol. 262; B. XI, fol. 356; B. XII, fol. 354, 357. - Bor, Ned. Oorl. B. XXI, blz. 849 (120). - Nav. III (1852) blz. 347, 348. - Werken der Marn. Ver. S. II D. III; S. III, D. IV (reg.). |
|