Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Izak van Harderwijk]HARDERWIJK (Izak van), den 19en Jan. 1784 geboren uit fatsoenlijke burgerouders te Huizum openbaarde al vroeg zin voor studie en werd daarom gezonden naar de Latijnsche School in het dichtbij gelegen Leeuwarden. Tengevolge van het overlijden van zijn vader, Reinier v.H. vertrok hij met zijn jongeren broeder naar Rotterdam, waar hun oom Jan van Harderwijk, handelaar in koffie en thee, zelf kinderloos, hen verder opvoedde. Aldaar bezocht hij de Latijnsche School onder het rectoraat van den geleerden Nodell. Den 16en Sept. 1799 ingeschreven als student te Utrecht, bleef hij aldaar niet lang; de hevige twisten tusschen zijn leermeesters, de hoogleeraren Jod. Heringa Ez. en Bonnet waren oorzaak dat hij Utrecht voor Leiden verliet, waar den 9en Juli 1801 zijn inschrijving als student plaats had. In 1804 door de classis van Schieland beroepbaar gesteld werd een nog in dat zelfde jaar op hem uitgebrachte beroeping naar Abbenbroek ongeldig verklaard daar hij den vereischten leeftijd nog niet had bereikt. Den 17en Nov. 1805 aanvaardde hij zijn bediening te Vinkeveen (m. Rom. I:16), na bevestigd te zijn door Ds. Thom. Hoog, pred. te Rotterdam (m. Rom. XIV:10b). In 1812 ontving hij tegelijkertijd een beroep naar Warmenhuizen en een naar Warrega, Warstiens en Wartena; het laatste nam hij aan; zijn afscheid had plaats den 2en Mei 1813 (m. Fil. IV:1); zijn intree den 16en Mei d.a.v. (m. Hebr. II:13)Ga naar voetnoot1). Hij verliet Warrega voor Katwijk aan Zee, waar hij den 13en Juli 1817 bevestigd werd door den genoemden Ds. Hoog (m. Tit. II:15b) en intrede deed (m. 1 Cor. II:2); den 29en Juni had zijn afscheid plaats (m. Fil. I:27). Te Katwijk bleef hij werkzaam tot zijn overlijden, den 31en Dec. 1847. Hij betoonde zich niet alleen met hart en ziel predikant, maar ook man van studie. De Latijnsche letterkunde, maar vooral de Nederlandsche en Oud-Nederlandsche, ook de kerkgeschiedenis en penningkunde vonden in hem een ijverig en verdienstelijk beoefenaar, waarbij zijn - ook door handschriften - kostbare bibliotheek hem zeer van nut was. Deze laatste kwam met zijn groote collectie penningen, antiquiteiten en rariora in 1848 te Rotterdam onder den hamer. Bij zijn arbeid en liefhebberijstudie, bleef hij er tot het einde wel tien jaren jonger uitzien dan hij was. Hij was Praetor van den Ring Noordwijk, bezette meermalen belangrijke plaatsen in Leidens Classicaal Bestuur. Van 1834 af was hij lid van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden, van 1840 lid van het Prov. Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Zijn eerste echtgenoote Jannetje van Dam verloor hij in 1816 door den dood; | |||
[pagina 510]
| |||
hij hertrouwde met Maria Johanna Wintzent, die enkele dagen na hem overleed. Behalve een zoon, die elders gevestigd was, liet hij drie dochters na, nog alle thuis bij zijn sterven. Van hem bestaat een portret op 48-jarigen leeftijd, borstbeeld v. voren, met bril op. Naar J.W. Schmidt, door J.P. Lange. 8o. Fraaie proefdr. vóór den naam. Met facsim. in Ned. Muzenalmanak. 1840. vgl. Muller. Cat. v. Portr., No 2160. Van I. v. Harderwijk zag het licht:
In tijdschriften:
De bibliotheek van de Maatsch. der Ned. Lett. te Leiden bezit van hem bovendien in handschrift een viertal aanteekeningen en toelichtingen op werken van letterkundigen en historischen aard (zie Catal. v. gen. bibl. H.S., blz. 33, 34, 42). Litteratuur: Letterk. Lb. Jrg. 1848, blz. 46-49. - Alg. Konst- en Letterbode. Jrg. 1848, Dl. I, blz. 66-72. - Alb. Stud. Rh. Traj., k. 192. - Alb. Stud. L.B., k., 1197. - Romein. Pred. Friesl., blz. 158. - Boekz. Jrg. 1848a, blz. 88, 89, 239. |
|