Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Anthonius Hambrouck]HAMBROUCK (HAMBROECK, HAMBROECO, HAMBROEK), (Anthonius), geboren te Rotterdam in 1605, werd ingeschreven den 30en Jan. 1623 als student te Leiden, waar hij in het Staten-collegie werd opgenomen. Den 4en April 1632 werd hij als predikant te Schipluiden bevestigd door Dion. Spranckhuisen, pred. te Delft, waar hij bleef tot 1647. In die periode werd hij (in 1637) van Staatswege op 's lands vloot onder Tromp gecommitteerd om een zeetocht te doen. Door de classis van Schieland werd hij in 1647, uitgezonden naar N.O. Indië, den 14en Nov. van dat jaar kwam hij te Batavia en den 20en April 1648 werd hij beroepen naar Formosa. Van 1648 tot 1661 was hij er predikant in het district Mattauw. Hij toonde er zich volijverig, maar uit een schrijven van Gouverneur en Raad van Formosa in 1655 blijkt dat hij, toen althans ‘zeer zwak en uitermate ziekelijk was.’ Intusschen, toen in Nov. 1656 de zoo noodige kerkvisitatie zou gehouden worden, werd Hambrouck bij loting daartoe aangewezen voor het derde jaar, doch daar van de predikanten voor de beide voorgaande jaren de een een nieuweling was en de ander geen inlandsche taal verstond en ziekelijk was, bood Hambrouck zich ‘naar zijn zeggen uit puren ijver daartoe gedreven’ aan, de eerstvolgende drie jaren de visitatie te doen. Ook bood hij zich aan bedoeld werk in het Zuiden voorgoed op zich te nemen, onder beding dat twee à drie inlandsche leeraars bij hem in Mattauw zouden geplaatst worden, die hij tegen bijzondere vergoeding dagelijks wilde catechiseeren, opdat zij later zelfstandig onder zijn leiding het werk zouden waarnemen. Dit was een aanbod, waaruit veel zelfopoffering sprak, omdat er groote gevaren en kosten aan verbonden waren. De Hooge Regeering te Batavia wees echter dit aanbod van de hand uit twijfel of dit Hambroucks krachten niet zou te boven gaan. Dit werd door den kerkeraad zeer kwalijk genomen omdat het ontmoedigend was voor Hambrouck, en bewees hoe de Heeren van Batavia het oordeel van den kerkeraad geringachtten, die Hambrouck daartoe alleszins geschikt rekende. Evenwel werd hem na het overlijden van een predikant het opzicht en bestuur opgedragen van de ‘meest sukkelende’ kerkelijke zaken; en toen in 1657 een school zou opgericht worden tot opleiding van eenige Formosaansche mannen tot leeraren werd die taak door den kerkeraad van Fayouan aan Hambrouck opgedragen. Zoo liet deze zich kennen als iemand, die niet tegen moeilijkheden, vermoeienissen en gevaren opzag, waar hij zich geroepen achtte, en die zijn beschikbaren tijd gaarne besteedde voor bestudeering van de inlandsche taal. Volgens Herport gaf hij aan de Formosanen een letterschrift met Latijnsche karakters en een overzetting van den geheelen Bijbel in hun taal, terwijl hij buitendien onderwijs aan de jeugd en de scholen zou gegeven hebbenGa naar voetnoot1). Aangrijpend was zijn levenseind, dat mede getuigt van zijn buitengewoon krachtig karakter. Toen de Chineesche zeeroover Coxinga op Formosa geland was en velen in de zuidelijke dorpen hem toevielen, verliet Hambrouck ijlings Zoulangh, over welk gewest hem het bestuur was opgedragen en waar hij toen geen goed meer kon doen. Niettemin | |
[pagina 472]
| |
viel hij in Coxinga's handen, die hem zond naar het fort Zelandia, waar de bevelhebber Fred. Coyet met de trouwgebleven manschappen tegenstand bood. Hambrouck, die in last had de Hollanders daar tot overgave te bewegen, verheugde er zich in dat deze daaraan geen gehoor gaven, hoewel hij en de zijnen daardoor gevaar liepen dat hun gevangenschap zou voortduren. Zelfs zou hij de manschappen aangespoord hebben zich niet aan den vijand over te geven. Heldhaftig keerde hij terug ondanks de pogingen der zijnen om hem terug te houden. Zijn optreden berokkende hem het doodvonnis: zijn onthoofding had plaats den 5en Mei 1661 in tegenwoordigheid van zijn bloedverwanten, die hem straks in den dood moesten volgen. Hambroucks moedig gedrag en levenseinde zijn bezongen o.a. door Helmers in De Hollandsche NatieGa naar voetnoot1). Over de historische waarde dezer gebeurtenis is intusschen vrij wat strijd gevoerd. Hambrouck was vader van een zoon en twee dochters. Een dezer beide huwde in Jan. 1659 te Mattauw met Johannes van der Burch, de andere in Mei van dat jaar met Dominicus van Vorster. Portretten zijn van hem niet bekend. Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 41. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. IV, k. 706 (art. v. Dr. J. Herderscheê). - Alb. Stud. L.B., k. 174. - Soermans, Pred. Z. Holl., blz. 45. - Knuttel, Acta II, III, IV (reg.) - De Beschryving der O. Ind. Reizen v. Albrecht Herport van Bern. Sedert zijn uitvaart, in 't jaar 1659 tot zijn wederkering in dat v. 1668 ... vert. d. J.H. Glazemaker. Amst. 1670, blz. 153, 154. - W. Schoutens, O.I. Voyagie ... Amst. 1676, 2de bk., blz. 167. - Ph. Baldaeus, Beschryv. der O.-Ind. kusten Malabaz en Choromandel der selver aangrensende koninckrycken en vorstendommen. I, blz. 119. - G. Lauts, Geschied. v.d. vestiging, uitbreid., bloei en verval v.d. magt der Nederlanders in Indië. II, blz. 70, 71. - L.G. Visscher, Leiddraad t.d. Alg. Geschied. v.h. vaderland. II, blz. 275, 276. - Dez. in Astrea I, blz. 195. - U.G. Lauts, Hambroeks zelfopoffering in Alg. Konst en Letterbode v.h. jaar 1851. II, blz. 119-124. - W.G. Brill, Betwiste Bijzonderheden, op het gebied der studie v.d. geschiedenis v. ons vaderland, blz. 111-127. - v. Troostenburg de Bruyn, Biogr. Wdb. O.-I. Pred., blz. 163, 164. - Dez., De Herv. Kerk in O.-Indië (reg,). - W.A. Terpstra in: Abnemosyne. Mengel, voor wetenschappen en Fraaye Letteren. V. (1868), blz. 369-382. - v. Wyn., Vervolg op Wagenaar Vad. Hist. III, blz. 43. |
|