Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Adriaan van Haemstede]HAEMSTEDE (Adriaan van), ± 1525 in Zeeland geboren, wordt niet zonder grondGa naar voetnoot3) gerekend als behoorende tot het geslacht van den vermaarden Witte van Haemstede, hij stamde dan van vaderskant af van de Graven uit het Hollandsche | ||||
[pagina 440]
| ||||
Huis en van moederskant (zijne moeder heette waarschijnlijk Barbara van Lier) van de Graven van Aerschot. Zijne zuster Catharina moet gehuwd zijn geweest met Hieronymus van Sandyck. Van zijn eerste levensjaren is niets bekend. Hij studeerde te Leuven, waar hij in 1552 vertoefde. Dat zijn opvoeding deugdelijk moet geweest zijn blijkt o.a. daaruit, dat hij later verschillende levende talen sprak en gemakkelijk Latijn schreef. De onderstelling is uitgesproken, dat zijn ouders ter wille van de gewetensvrijheid naar Engeland waren overgestoken en aldaar overleden. Dan is het mogelijk dat Wouter Delenus en Marten Mikron aan zijn vorming hebben meegewerkt en kan hij bij de verstrooiing der Londensche gemeente in 1553 met die beide naar O.-Friesland zijn overgekomen, waar hij zich in elk geval in 1556 als predikant bevond. In laatstgen. jaar verliet hij Emden voor Antwerpen, waarheen hij gezonden werd ter assistentie en eventueel ter vervanging van Gaspar van der Heyden als voorganger, hoewel nog niet als zoodanig geordend. De gemeente nam onder zijn bearbeiding sterk toe. Niet het minst ook de hoogere standen werden door hem getrokken. Veelal hield hij zijne toespraken in particuliere woningen,Ga naar voetnoot1) buiten medeweten van den kerkeraad. Omstreeks dien tijd arbeidde hij ook buiten Antwerpen en wel te Oudenaarde, waar hij een dispuut hield met den libertijn en pseudo-Nicomediet Jan DaelmanGa naar voetnoot2). Ook te Antwerpen zelf gevoelde hij zich gedrongen ook in het publiek te prediken - hij deed dit vóór Augustus 1557 minstens éénmaal - maar de Waalsche kerkeraad aan wien hij advies vroeg, ontried dit. Het presbyterie van Emden, waarop zoowel van Haemstede als de kerkeraad te Antwerpen zich in hoogster instantie beriepen, stelde eerstgenoemde in het gelijk. Maar diens positie werd er onzeker door. Ook was armoede zijn deel. Een en ander gaf hem aanleiding den terugkeer af te wachten van G. van der Heyden, die Emden had bezocht, om daarna zelf naar Emden te reizen, om over de hangende quaestie beslissing te erlangen en tevens om de stoffelijke zaken van zijn zuster te regelen. Een plotseling dreigend levensgevaar verhaastte die reis. Bedoeld gevaar was gevolg van zijn prediken in het openbaar en van zijn dispuut met een monnik. Dit moet hebben plaats gehad kort na den 21en Juni 1557.Ga naar voetnoot3) Den 30en Aug. d.a.v. wist de kerkeraad te Antwerpen dat van Haemstede zich te Emden bevindt en bezwaar heeft terug te keeren. In naam van heel de gemeente verzocht de kerkeraad in een zeer waardeerenden brief zijn terugkeer. Wanneer die terugkeer heeft plaats gehad laat zich niet met zekerheid vaststellen. Van den 1en December 1557 | ||||
[pagina 441]
| ||||
dagteekent een schrijven van van Haemstede aan Koning Hendrik II van Frankrijk ten behoeve van zijne in dat land verdrukte en in kerkers zuchtende geloofsgenooten.Ga naar voetnoot1) Maar de opgaaf van de plaats, waar deze brief werd geschreven, ontbreekt. Deze plaats zal intusschen wel Antwerpen zijn geweest, want met Kerstmis was hij daar alweer geruimen tijd werkzaam. Opnieuw hadden zich daar quaesties voorgedaan. De afspraak was dat van Haemstede de toestemming der ‘dienaren’ zou vragen. In twijfelachtige gevallen zouden de Walen, en in laatster instantie die van Emden beslissen. Hij was nu weder in de woningen van lieden gekomen, die niet tot de gemeente behoorden. Weldra bleek weer van buitengewone samenkomsten. Zijn collega van der Heyden bracht hiertegen bezwaar in, waartegen hij verklaarde zich niet te kunnen schikken naar het verlangen des kerkeraads; elke gelegenheid meende hij te moeten gebruiken. Op Kerstmis d.a.v. had de conferentie plaats tusschen hem en een commissie van drie personen waartoe ook behoorde de voormalige secretaris van Kardinaal Granvelle, Jean Taffin. Deze laatste stelde op verzoek een verslag op van al het hierbij verhandelde; dit werd, door beide partijen onderteekend aan den kerkeraad te Emden toegezonden om daarover ambtshalve uitspraak te doen. Deze uitspraak bleek van Haemstede bijtevallen. Ze draagt als dagteekening 23 Maart 1558, en onderstelt dat van Haemstede zich toen nog te Antwerpen ophield en voorloopig zou blijven. Hiermede strookt weinig het vaak overgenomen bericht dat hij den 10en Febr. 1558 met 13 Vlaamsche koopmansfamiliën te Aken zou zijn gekomen en alleen verder zou zijn doorgereisd naar Frankfurt a/M., daarna einde Mei vandaar naar Antwerpen zou zijn teruggekeerd, den 1en Aug. om vervolging ontslag zou hebben genomen en gegaan zou zijn naar zijn zuster Katharina te Norden (O.-Friesl.,) vanwaar hij in 1559 tegen het adres van Albert Holtman, predikant te Norden, in, naar Engeland zou zijn overgestoken. Gedurende 1558 bleef in elk geval Antwerpen in hoofdzaak zijn arbeidsveld. Hij predikte er op H. Sacramentsdag van dat jaar bij gelegenheid eener groote processie openlijk ‘op de Maere’ bij een hoog opgericht kruis. Dit klopt wel met wat in zijn martelaarsboek wordt vermeld, nl. dat er een zware vervolging ontstond, nadat men in den nacht van den 18en Juni in de gemeente juist het H. Avondmaal had gevierd. Deze vervolging zou dan kort na den bedoelden Sacramentsdag zijn losgebroken. Den 1en Aug. zou hij dan volgens HarckenrohtGa naar voetnoot2) ter oorzake van de vervolging zijn ontslag hebben genomen en naar zijn zuster te Emden zijn gereisd, tot hij in 1559 naar Engeland zou zijn gegaan. Evenwel te Genève wordt bewaard een brief van van Haemstede do 26 Nov. 1558 in zake de gedragslijn van de Overheid te Antwerpen, die huwelijken, in de gemeente gesloten, als rechtens onwettig beschouwde, in welke quaestie hij Calvijn om advies vraagt. Hij zinspeelt daarin op een gelijksoortige moeilijkheid ten opzichte van den doop der kinderen, welke door de broederen te Frankfurt onder zijn aandacht was gebracht. De vraag is geopperd of een reis van van Haemstede naar Frankfurt, waarvan boven sprake was, niet waarschijnlijker in dezen tijd, tusschen 18 Juni en begin September zal hebben plaats gehad. In elk geval was hij lang vóór November terug. De eerste, hoogst zeldzame | ||||
[pagina 442]
| ||||
uitgave van het martelaarsboek, welke van Haemstede in deze maanden te Antwerpen bewerkte, bevat trekken zijner werkzaamheid, die in latere edities voor een deel zijn verdwenen. Begin October 1558 ging hij met Gilles Verdickt naar Brussel, om dezen bij de broederen aldaar als dienaar te installeeren. Vóór zijn verbranding op 24 Dec. verklaarde deze aan zijn inquisitoren dat te Antwerpen openlijk gepredikt werd door Adr. van Haemstede. Uit een briefGa naar voetnoot1) van v. Haemstede aan Frederik III, Keurvorst van den Paltz, blijkt wat sommigen in de gemeente te Antwerpen te lijden hadden, hoe v. Haemstede hun voorspraak was bij den burgemeester, en dat later een edict werd uitgevaardigd, waarbij het bijwonen zijner prediking werd verboden. Zelfs kwam het zóóvèr, dat op zijn hoofd een prijs werd gezet van 300 Car. guldens. Daarop verliet hij de stad, waar hij naar schatting wel voor 2000 toehoorders placht te prediken, en begaf hij zich op aandringen der broederen naar de vrije Rijksstad Aken, waar hij, den 10en Febr. 1559 aangekomen, het Evangelie predikte; maar reeds den 12en Sept. d.a.v. schreef hij van uit Londen een brief aan den Keurvorst van den Paltz, als bijlage bij de confessieGa naar voetnoot2), door hem opgesteld voor de Gereformeerden te Aken op hun aandringen. Vóór zijn overtocht naar Engeland schijnt hij zich in O.-Friesland bij zijn zuster te hebben opgehouden. Door het consistorie te Emden werd hem in Maart 1559 opgedragen naar Groningen te gaan om tevens de broeders in W.-Friesland, Holland en Overijsel te vermanen, maar waarschijnlijk is het niet, dat daaraan door hem gevolg is gegeven. Van den zomer van 1559 tot het einde van 1560 vertoefde hij in Engeland. De Nederlanders, die na de troonsbestijging van Koningin Elisabeth bij scharen daar waren teruggekeerd, begeerden hem als prediker. Zijn eerste openbare prediking te Londen in de kerk van St. Denys, die zeer voldeed, gaf daartoe aanleiding. Maar hij ging op het verzoek niet in, omdat het niet in zijn voornemen lag zich op den duur in Engeland te vestigen. Slechts tijdelijk stond hij er aan het hoofd der Nederlanders, die in de Christus-kerk of in de Margaretha-kerk of elders vergaderden. In zijne prediking viel intusschen een en ander op te merken, waaruit bleek dat hij afwijkende gevoelens voorstond. Dit kwam uit ten opzichte van de wederdoopers, die hij verklaarde voor wakkere leden van Christus, terwijl hij ook een anabaptistische opvatting der incarnatie bleek te huldigen. De inkleeding daarbij was echter zeer voorzichtig. Bij herhaling werd hij voor den kerkeraad gedaagd, maar hij verscheen niet. Ten laatste gedwongen te verschijnen, bracht hij een schare van trouwe volgelingen mede; maar deze werden niet toegelaten. Alléén werd hij ondervraagd, met dit gevolg, dat hij weigerde de bekentenissen af te leggen, die de kerkeraad van hem verlangde. Hij verzocht dat hem eenige artikelen zouden worden voorgelegd en een termijn zou bepaald worden, binnen welken hij zich kon verdedigen. De artikelen waren zóó ingericht dat hij zich in het nauw voelde gebracht. Lastige vragen werden hem gedaan. Hij bracht bij velen zijn tegenpartij in verdenking. En inmiddels hield hij zich druk bezig met het opstellen van een verweerschrift. Toen nu een aantal Nederlandsche Wederdoopers in hunne moedertaal een uit voorzichtigheid niet onderteekend verzoekschrift richtten tot bisschop Edmund Grindall, | ||||
[pagina 443]
| ||||
waarbij zij verlof vroegen om zich in zijn bisdom te vestigen, waren er die van Haemstede hielden voor den opsteller, omdat deze zich eens had uitgelaten, dat hij in dien geest uit naam van eenige Wederdoopers zich tot den bisschop wilde wenden. Daarom dacht Grindall erover zijn antwoord aan van Haemstede te zenden, in de verwachting, dat het dan wel aan het juiste adres zou belanden. Vooraf won hij echter advies in bij Utenhove en Petr. Delenus, die uit jarenlange ervaring beter met den aard der secte bekend waren. Hij zond daarom aan de beide genoemden het origineel van het ontvangen verzoekschrift. Nu werd van Haemstede's positie hoe langer hoe meer onhoudbaar. De artikelen van den kerkeraad beantwoordde hij zóó, dat zij hem uitmaakten voor een Ariaan, hoewel hij zich nadrukkelijk verklaarde tegen die Wederdoopers, die ‘loochenen de eewighe godtheyt Jesu ChristiGa naar voetnoot1). Den 17en Nov. 1560 werd van Haemstede door bisschop Grindall, die bij herhaling hem had zoeken te bewegen tot herroeping zijner gevoelens, plechtig geëxcommuniceerd. Petrus Martyr, tot wien de kerkeraad zich had gewend om advies, ried den getroffene aan, de schorsing evengoed optenemen als de Apostel Petrus, toen deze door Paulus bestraft werd. Maar vergeefs. Er ontstond groote tweedracht. De gebannene vertrok en bleef ondanks een gevaarlijke zeereisGa naar voetnoot2), berooving van zijn eigendom, vervreemding van zijn oude vrienden te Emden, en verbolgen vijandschap, goedsmoeds, zooals blijkt uit een brief den 10en Febr. 1561 aan ‘Mayken Jacob Cools huisvrouwe’ te Londen van uit Emden geschreven. Zijn echtgenoote, die hem vergezelde, schonk in dien bangen tijd drielingen. Uit een correspondentie tusschen Granvelle en Koning Philips blijkt, hoe men vergeefs zocht hem in handen te krijgen. Volgens sommige berichten zou hij daarna in Zeeland zich hebben opgehoudenGa naar voetnoot3). Zijn vriend Acontius, die, evenals Karel van Utenhove e.a., het te Londen voor hem opnam, moet hem in den volgenden zomer hebben uitgenoodigd naar Londen te komen, maar zijn antwoord was afwijzend. Hij schetste daarbij zijn vredig landelijk leven te Oldersum (O.-Friesl.). De nood der broederen te Londen zou al zeer hoog gestegen moeten zijn, wilde hij overkomen. Wèl wachtte hij verlangend af waar zijn Zender hem roepen zou. Vele verzoeken werden hem in O.-Friesland gedaan om zijn geestelijken arbeid daar te hervatten, maar het nut hiervan zag hij niet in. Hij wachtte een betere gelegenheid af om vruchtbaar te werken. Goeters t.a.p. plaatst in dien tijd wat reeds werd vermeld van een arbeid in Groningen in opdracht van den kerkeraad te Emden, op grond van een schrijven ‘wt Groninghen den neghenst dagh Aprilis anno 1562’ door hem gericht aan de ‘Dienaers en Olderlinghen’ der Emdensche gemeente. Door zijn zuster, die in Engeland geweest was, vernam hij van de oneenigheden daar en de uitzichten op verbetering van den toestand. Hij wilde daarop met goedvinden van de Emdensche gemeente derwaarts reizen in gezelschap van een deputatie van onpartijdige mannen. Er bestond voor het slagen zijner pogingen goede kans, daar de beide predikanten der Hollandsche gemeente te Londen binnen één maand aan de pest waren overleden. Maar reeds den 31en Juli werd hem door den bisschop van Londen een | ||||
[pagina 444]
| ||||
herroepingsformulier voorgelegd; van Haemstede kon echter zijn vroegere gedragslijn en optreden niet verloochenen. Dit had tengevolge een edict van de ‘Privy Council’ aan de kerkelijke Commissarissen do 19 Aug. 1562, waarbij hij uit het land werd verwezen als hardnekkig verbreider van dwaalleeringen, waarop hij opnieuw Engeland verliet. In datzelfde jaar moet hij in O.-Friesland overleden zijnGa naar voetnoot1). Zijn niet langdurig leven is rijk geweest aan strijd. Zijn karakter schijnt eigenaardig en niet gemakkelijk te zijn geweest: bij zijn verblijf te Antwerpen stoorde hij zich al evenmin aan de wenschen zijner medekerkeraadsleden als aan het advies van het consistorium der Waalsche zusterkerk. Zijn vertrek naar Engeland in 1559 had plotseling plaats zonder dat hij daarbij met iemand overleg pleegde. In eene Sententie van 20 Dec. 1558Ga naar voetnoot2) wordt hij beschreven als ‘een lanckachtig man, mager, met een dunnen bruynachtigen baerde, ende hebbende veel sproeten in syn aensicht’. Bijzonder bekend is hij door zijn uit de bronnen, verhooren, afgelegde belijdenissen enz. geputte Geschiedenis der Martelaren, waarvan de eerste uitgaaf in 1559 het licht zag. Daarvan kon getuigd worden:Ga naar voetnoot3) ‘Van Haemstede, 't zij hij overneemt, 't zij hij oorspronkelijke opgaven volgt, heeft met ijver en trouw zijnen arbeid volbragt. Zelfs waar hij bloot vertaalde, is hij soms zijn eigen weg gegaan.’ Dit eerste Nederlandsche Martelaarsboek van Gereformeerde zijde vond grooten bijval en zes jaar later verscheen een tweede uitgave. En daarbij bleef het niet. Het mag betreurd worden, dat van Haemstede zich niet bepaald heeft tot de geschiedenis der martelaren, die in de Vereenigde Nederlanden geleefd en geleden hebben om de belijdenis des Evangelies. Merkwaardig voor de kennis van v. Haemstede's theologisch standpunt is vooral de reeds genoemde door hem opgestelde confessie voor de Akensche geestverwanten den 12en Sept. 1559 door hem van uit Londen gezonden aan Frederik van den Paltz. Kenmerkend Calvinistisch is de inhoud niet; van een bepaald partijkiezen tusschen de stroomingen in het Protestantisme valt niets optemerken; verschillende uitdrukkingen en de vorm van inkleeding toonen overeenkomst met Melanchthon zonder nog bepaald Luthersch te zijn. Maar tevens blijkt zijn bekendheid eruit met Calvijns Institutie. Hij was verzoeningsgezind en wilde zich alleen op de H. Schrift gronden. Zijn ijver en geloofsmoed waren onmiskenbaar. Hij schijnt meer van practischen dan van dogmatischen aanleg te zijn geweest. Grooten invloed op den gang der Reformatie hier te lande heeft hij niet uitgeoefend. Met name te Londen had hij echter tal van aanhangers en geestverwanten. De familienaam zijner echtgenoote was Peter. Uit zijn huwelijk werden, voor zoover bekend, drie kinderen geboren in 1561: Emmanuel en Charitas; een van de drielingen was spoedig gestorven. Werken van van Haemstede:
| ||||
[pagina 445]
| ||||
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., VI, blz. 16. - Godg. Ned. II, blz. 4-6. - Nagtglas, Levensber. 2de afl., blz. 321-324. - Paquôt, Mémoires. II, p. 342-344. - J. ab Utrecht Dresselhuis, Adr. v. Haemstede in zijn bedrijf, denkwijze en karakter voorgesteld. Eene bijdrage tot de Geschied. der Ned. Herv. Kerk in Arch. N.K.G. VI (1835), blz. 41-150. - W.G. Goeters, Adriaen v. Haemstede's Wirksamkeit in Antwerpen u. Aachen in ‘Theol. Arbeiten aus dem Rheinischen Wissenschaftl. Prediger-Verein (herausgeg. van Prof. D. Simons).’ Neue Folge. Achtes Heft. Tübingen, 1906, S. 50-95. Een omwerking hiervan is van denzelfden, Dokumenten v. Adr. v. Haemstede, waaronder eene Geref. Geloofsbelijdenis v. 1559 in Ned. Arch. K.G.N.S., V (1908), blz. 1-67. - A.A. van Schelven, Karakter en stand van v. Haemstede in Ned. Arch. K.G.N.S., VIII (1911), blz. 352-356. - Dez., art. v. Haemstede in: Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., I, kol. 1013-1016. - Bar. de Schickler, Les Eglises du refuge en Angleterre. I, p. 117 suiv. - C.A. Rahlenbeck in ‘Biogr. Nation.... de Belgique’ VIII (1884, '85), kol. 600-604. - A. 'sGravenzande, Twee Hond.-jar. Gedacht. v.h. Eerste Syn. te Wezel, blz. 48, 195. - Ed. Meiners, Oostvrieschl Kerkel. Gesch. enz. I, blz. 371-376, 396, 405. - Sepp, Godg. Ond., blz. 260-262. - Dez., Uit het Pred. leven, blz. 37, 38. - Dez., Pol. en Ir. Theol., blz. 4. - Brandt, Reformatie, I, blz. 149, 214. - Reitsma, Herv. en Herv. Kerk (3de dr.) reg. - Corpus Reformat. Opp. Calv. T. XVI-XXI, passim. - Hessels, Ecclesiae Lond.-Bat. Archivum. T. I. reg. - M. Woudstra, De Holl. Vluchtel. gem. te Londen, blz. 24, 28, 29. - A.A. v. Schelven, De Nederd. Vlucht. Kerken der XVIe e. in Engel. en Duitschl. in h. bet. voor de Ref. in de Nederl. reg. en blz. 340 v.v. - M.F. van Lennep, Gasp. v.d. Heyden, blz. 18-27. - F. Pyper, Jan Utenhove, zijn leven en zijne werken (reg.) - F.L. Rutgers, Calvijns invloed op de Reform. in de Ned. voor zoov. die door hemzelf is uitgeoefend. reg. - G.D.J. Schotel in Alg. Konst- en Letterbode, II (1838), blz. 182. - J. Hartog, Gesch. Predikk. blz. 29. - Werken der Marn. Vereen. S. I. Dl. I; S. III. Dl. I, II. reg. - Life and acts of archbishop Grindall. (Lond. 1710) passim. - The Publications of the Huguenot Society of London. Vol. X, P. I, 201 etc. - Kirchenrathsprotocollen, sub. 26 July, 13 Sept. 1557; 1 Aug. 1558; 27 Febr., 16 Maart 1559. - Schoock, Liber de bonis vulgo Ecclesiasticis dictis, p. 527. - A.A. v. Schelven, Johannes | ||||
[pagina 446]
| ||||
Engelram, in ‘Stemmen des Tijds’, 1916, blz. 174 v.v. - Kerk. Crt. 7 Sept. 1907. - Over v. Haemstede's Ghesch. der Martel.: Sepp, Geschiedk. Nasp. II, blz. 9-136. - H.T. Oberman, De betrouwbaarh. der Martelaarsboeken v. Crespin en v. Haemstede in ‘Ned. Arch. K.G.’ N.S. IV (1907), blz. 74-110. - Mr. S. de Wind, Biblioth. der Ned. Geschiedschr. I, blz. 501, 593-595. - A. Klaver, De Inhoud van v. Haemstede's Martelaarsboek in Ned. Arch. K.G.N.S. VI (1909), blz. 174-190. - F. van der Haeghen, Bibliogr. des Martyrologes Prot. Neerl. T. II (1890), p. 259-378. - v. Doorninck, Anon. en Pseudon., No 2039. - Bibl. Bremensis. Cl. V, Fasc. IV, p. 710-714. |
|