Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Hackius Petrus Hacke]HACKE (Hackius Petrus), geboren te Leiden, werd benoemd tot regent, of liever ‘tot paedagoog der schamele studenten’. Hij was toen predikant te Wachtendonk, en kwam om gemelden werkkring te aanvaarden met zijne echtgenoote in Juni 1578 naar Leiden, waar hij den 28en van die maand werd ingeschreven in het Album Stud. Hij vond er echter noch bursalen noch een geschikte woning, zoodat hij zich terstond gedrongen zag zijn beklag bij de regeering te doen en bij haar een voorschot te vragen voor de noodige meubelen en brandstoffen met het oog op de ontvangst der studenten. Slechts zeer kort stond Hackius aan het hoofd van het College; reeds in het volgende jaar legde hij zijn post als zoodanig neder. In 1581 werd hij te Leiden bij leening voor eenigen tijd aangenomen. Al spoedig werd hij in absoluten dienst aan deze gemeente verbonden. In 1582 nam hij, ook bij leening, den dienst waar te Alphen a/d Rijn, vanwaar hij 30 Aug. van gen. jaar naar Leiden terugkeerde. In het volgend jaar liet hij zich heftig uit tegen het huwelijk van Willem I met Louise de Coligny en in 1584 durfde hij zelfs diens vermoording een wrake Gods noemen, over het prachtige doopmaal, dat de Prins een maand vroeger bij den doop van Frederik Hendrik had aangericht. In 1584 stond Leiden hem voor vier maanden bij leening af aan Medemblik; | ||
[pagina 438]
| ||
hier brachten de Wethouders hem op den preekstoel tegen den zin van den kerkeraad; den overste Sonoy, bevelvoerder van de stad, die hem het betreden van de stad wilde verbieden, schold hij van den kansel uit voor tyran, waarop deze hem liet gevangen nemen en de stad uitzetten. Dit leidde tot klachten van den Magistraat bij de Staten van Holland, die een paar afgevaardigden naar Medemblik zonden, om de zaak te onderzoeken en zoo mogelijk bij te leggen. Maar met dat al moest Hacke op bevel van Prins Maurits naar Leiden terugkeeren. In laatstgen. stad stond hij in gunst bij de overheid. Deze kon hem echter op den duur niet handhaven. Heftig tegenstander als hij was van de oud-kerkelijke partij en van het gezag der Synode en voorstander van een nieuwe kerkregeering, werd hij ook beschuldigd van onzuiverheid in de leer en van vijandschap tegen de kerkelijke tucht. Dit leidde den 14en Nov. 1586 tot zijn schorsing met behoud van tractement. Na zijn schorsing schijnt hij een andere studie te hebben opgevat. Hij liet zich althans den 23en Dec. 1586 inschrijven als student in de medicijnen. Dit verhinderde hem evenwel niet zich te blijven roeren. Uit de acta der Particuliere Z.-Hollandsche Synode in Aug. 1587 te Delft gehouden blijkt dan ook dat hij voortging met lasteren ondanks alle vermaning van kerkeraad en classis van Leiden, dat hij ook, niettegenstaande zijn schorsing het prediken niet naliet en zijn kind te Wassenaar had laten doopen. Hoewel heftig tegenstander van een vastgestelde belijdenis in de Geref. Kerk, had hij zich, als gedeputeerde van Leiden aanwezig op de Synode, te harer invoering vergaderd, niet openlijk daartegen durven verzetten; des te meer ijverde hij van den kansel tegen het gezag der Synode. Zoo beweerde hij in een kerkeraadsvergadering dat de Leidsche regeering eer de Spaansche inquisitie dan de Geneefsche discipline zou toelaten of zich onder een Synode zou begeven. Ook zeide hij tot zijn ambtgenoot van de Wouwer, die behoorde tot de partij der Gereformeerden van Leicester, dat de regeering den Graaf niet vreesde, dat zij den Spanjaard en den Franschman had tegengestaan, en het ook de Engelschen zou doen, al zou er geen steen op den anderen blijven. In 1589 werd hij in zijn ambt hersteld, maar de strijd was daarmede niet ten einde. In de Particuliere Synode te den Briel 31 Aug. 1593 verzocht hij ‘dat alle acten in classe en synode van hem gestelt geroyeert zouden worden’; op de verklaring dat dit niet kon, werd hij vermaand zich te houden aan het vredescontract van 1589. Toen begin Oct. 1592 de reparatie van het voormalige paedagogium in zoover gereed was dat het tenminste door den oeconomus en de alumni kon betrokken worden, schreven de Staten den 6en Oct. met het oog op de plechtige inwijding een drietal godsdienstoefeningen uit; in die in de St. Pieterskerk trad Hackius op met een leerrede over 1 Tim. IV:6-8. In de Part. Synode te Rotterdam 2 Aug. 1594 hield hij volgens opdracht een ‘corte vermaningh’ over 1 Thess. V:19. Na herhaalde vergeefsche vermaning tot den vrede ontzette de Magistraat hem uit zijn ambt in 1595, en verbande hem uit de stad. Nog in datzelfde jaar stierf hij.Ga naar voetnoot1) | ||
[pagina 439]
| ||
Hoezeer gekant tegen confessie en kerkorde durfde Hackius zich in de Synode daartegen niet openlijk daartegen verklaren. Door Remonstrantschgezinde historieschrijvers geprezen is hij van andere zijden genoemd ‘een berucht predikant’, een voorlooper der Remonstranten. ‘Te Medemblik heette hij den Roomschgezinden zoo dubbelt te hebben konnen toepraeten, dat dezelve peinsden dat hij gansch Paepsch was’. Hij deed zich overigens kennen als medestander van Coolhaes. Van hem bestaat een overzetting van:
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 12. - Alb. Stud. L.B., k. 3, 21, 26. - G.D.J. Schotel, Een studenten-oproer in 1594, bijdrage tot de geschiedenis v.h. Staten-Collegie te Leiden, blz. 8, 35, 98. - Hooft, Ned. Hist. XXI, blz. 44-46. - Wtenbogaert, Kerk. Gesch. III, blz. 227. - Brandt, Reformatie, I, blz. 703, 704, 738, 739 - Wagenaar, Vad. Hist. VIII, blz. 27, 259. - v. Wyn e.a. Bijv. en Aanmerk. op Wagenaar. VIII, blz. 19. - Te Water, Eeuw-getyde, blz. 84, 85, 243-245. - Le Long, Boek-zaal, Ned. Byb., blz. 740 v.v. - Rogge, Coolhaes. I, II (reg.)Ga naar voetnoot2). - Werken der Marn. Ver. S. III, D.V. (reg,). - Reitsma en v. Veen, Acta. I, II, III (reg.). - Schotel, Gesch. Heid. Cat., blz. 198. - Hania, Helmichius, blz. 208. - Soermans, Pred. Z.-Holl., blz. 49. - Cat. Oud-Synod. Arch. (reg.). - Reitsma, Herv. en Herv. Kerk (2de ed.) (reg.). |
|