Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 414]
| |
H[Petrus Haack]Haack (Petrus) geboren te Brielle den 10den Oct. 1747, ontving voorbereidend onderwijs in zijn vaderstad, later te Rhenen, en werd daarna anderhalf jaar onderwezen in het Grieksch door Ahasv. Bresser, rector te IJsselstein. Op vijftienjarigen leeftijd ingeschreven als student aan de Utrechtsche Hoogeschool (hoewel zijn naam in het Alb. Stud. niet voorkomt), werd hij den 7den Maart 1769 bevorderd tot proponent bij de Classis Utrecht. Den 26sten Nov. d.a.v. volgde zijn bevestiging te Noordgouwe door Ds. J. van de Velde, pred. te Zierikzee (m. 1 Cor. IV:1, 2; intr. m. Num. XI:29b). Zijn tweede gemeente was Zwartewaal; intr. den 20sten Nov. 1774 (m. Ezech. XLVII:10); bev. d. Ds. Laur. Boom, pred. te Simonshaven en Biert (m. Matth. IV:18-20); afsch. te Noordgouwe den 13den te voren (m. Pred. XII:13, 14). Zijn derde gemeente was Sommelsdijk, waar hij, na voor een gelijktijdige beroeping naar Colijnsplaat bedankt te hebben, bevestigd werd den 6den Juli 1777 door Ds. Joh. Steenbakker, pred. te Ouwerkerk (Duiveland) (m. Joh. XXI:15-17; intr. m. 1 Cor. V:23, 24; afsch. te Zwartewaal den 29sten Juni te voren m. Jud.: 24, 25). Zijn vierde gemeente was Breda, waar hij, op collatie van Prins Willem V beroepen, den 23sten Juni 1782 bevestigd werd door Ds. Petr. van Kempen, pred. ald. (m. Jes. XXX:20b, 21; intr. m. 1 Cor. II:6, 7; afsch. te Sommelsdijk den 16den te voren m. Hand. XX:32). In 1784 stelde de Prins als Heer en Baron van Breda hem aan tot titulair-Professor Theol. en Hist. Sacrae aan de Illustre School daar ter stede, waarmede een aanzienlijke verhooging van tractement gepaard ging. Niettemin vertrok hij vandaar, afscheid nemende den 15den Nov. 1789 (m Ef. III:14-16), naar Amsterdam. In deze zijn laatste gemeente had zijn bevestiging plaats den 22sten d.a.v. door Ds. D. ten Dall pred. ald. (met 1 Petr. V:11-13), en den 25sten zijn intrede (m. 1 Joh. V:11). Hij was overtuigd Oranjepredikant, en betoonde dit metterdaad, toen hij, cordaat op zijn post, in 1796 met andere ambtgenooten weigerde den eed van onderwerping afteleggen aan den toenmaligen regeeringsvorm als in strijd met zijn geweten. Deze weigering leidde tot zijn ontslag, waarna hij een tijdlang de Hollandsche gemeente te Hamburg en Altona diende. Den 17den Juni 1804 predikte hij afscheid te Altona (m. Rom. VIII:28a) en keerde daarop naar Amsterdam terug, hersteld in zijn dienst aldaar. In 1812 werden er klachten ingediend bij den Minister van Eeredienst te Parijs tegen de Nederlandsche Protestantsche leeraren, als zouden dezen hunne gemeenten opzetten tegen het Fransche bewind. Vooral op Haack viel daarbij de aandacht. De welwillende Intendant d'Alphonse verdedigde hem, maar schreef intusschen ambtshalve de prefecten aan om een onderzoek intestellen. Uit een schrijven van den prefect der Zuiderzee bleek dat de geruchten veel erger waren dan Haacks uitdrukkingen. | |
[pagina 415]
| |
In zijn in 1785 door het Zeeuwsch Genootschap met zilver bekroonde verhandeling over de middelen om het gebrek aan goede krankbezoekers bij de O.-I. Compagnie te verminderen omschrijft hij zijn plan om in een der Zeeuwsche steden, liefst te Zierikzee (vermoedelijk omdat daar nog hangende was de quaestie over het legaat van Pieter Mogge) een kweekschool voor krankbezoekers te stichten met 80 jongelieden van veertien tot zestien jaar oud, vier docenten en een cursus van drie of vier jaren. De leerlingen wilde hij vooral zoeken onder de meest belovende knapen in de weeshuizen onzer vaderlandsche steden. Zoodoende zou men jaarlijks 20 of 25 geschikte en wèlonderlegde personen naar Indië kunnen zenden. Zijn voorstel is echter niet uitgevoerd. Bij de plechtige beëediging van de Grondwet der Vereen. Nederlanden hield Haack, daartoe aangewezen door den Prins van Oranje, bij gelegenheid van diens inhuldiging als Souverein Vorst der Nederlanden, den 30en Maart 1814 in de Nieuwe kerk te Amsterdam, een godsdienstige rede over 1 Sam. VII:15 die uitgegeven werd met de beide toespraken van Z.K.H. in het ‘Voorberigt’Ga naar voetnoot1). Den 20en Febr. 1816 werd Haack benoemd tot Ridder der Orde van den Ned. Leeuw. Haack was een zeer kundig man, die verschillende degelijke werken over godgeleerde onderwerpen heeft uitgegeven. Zijn prediking werd steeds door groote scharen gezocht. Aan zijn invloed was het te danken dat het verzoek om verlof voor openbare godsdienstoefeningen der Hersteld Lutherschen te Amsterdam den 15en Maart 1791 ingediend, door Burgemeesteren werd goedgekeurd, zonder dat daarbij de Kerkeraad der bestaande Luthersche gemeente geraadpleegd werd. Den 24en Nov. 1814 herdacht hij zijn 25-jarigen dienst te Amsterdam en tevens zijn 45-jarige bediening (m. 2 Cor. IV:1), den 28en Nov. 1819 zijn bediening gedurende een halve eeuw (m. Ef. III:20, 21). Sterk van gestel overleed hij na een ziekte van weinige dagen den 27en Juli 1824. Hij werd begraven in de Westerkerk waar een vers zijn grafsteen siert. Zijne weduwe was Johanna van Ball (overl. 22 Aug. 1824), dochter van Abraham v. Ball, Secretaris der Baanderheerlijkheid van Haamstede. Uit hun huwelijk, den 11en Dec. 1770 voltrokken, werden zes kinderen geboren, waaronder drie zonen, van welke twee jong overleden en ook de ander zijn vader in den dood voorging, onverzorgde wee zen achterlatend. Haack was lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en van de Maatsch. v. Landbouw te Amsterdam. Verscheiden jaren fungeerde hij als Assessor in het Classicaal Bestuur van Amsterdam. De gedichten door hem vervaardigd, zijn meer vloeiend dan verheven. Over zijn portretten vgl. Muller, Cat. v. Portr. No 2084a-2089* en J.F. van Someren, id. II, No 2181*-2183* en verv. op Croese, Pred. Amst. blz. 167. Van hem zag het licht: De zegeningen van Jozefs Vorstelijk Huis door Jacob Stervende uitgeboezemd dichtmaatig toegepast in eene Redevoering over Genes. XLIX:22, 26, op het Vorstelijk Huis van Willem den Ven Neerlands Erfstadhouder etc. etc. etc. ter gelegenheid van den Plechtigen Doop bediend aan den Erfprins Willem Frederik. Zirikzee. 1772. 8o. | |
[pagina 416]
| |
Israels dankbaerheid over hunne verlossing uit de Vrijhandel en Godsdienstdrukkende slavernij der Egyptenaren, in eene Redenvoering over Exod. XV:13, ter gelegenheid v.h. tweede Eeuwfeest der Heilrijke Hervorming in de gemeinte v. Sommelsdijk. Rott. 1779. 8o. - Verhandeling over de lastering tegen den Heiligen Geest, ten betoge dat die Onvergeevelijke zonden tans niet meer gevonden word. Breda 1786. 8o. (3de dr. in 1790). - Antwoord op de vraag, betreffende de beste en minst kostbare middelen, om het gebrek van goede krankbezoekers in dienst der O.-I. Compagnie te verminderen, en dezelve van den last der kwalen te bevrijden. (In Verhand. v.h. Zeeuwsch Genootsch. der Wetensch. te Vlissingen. Dl. XIV, blz. 76-132. Middelb. 1790. 8o. - De overeenstemming der Evangelisten in de lijdens- en feest-stoffen. Amst. 1795. 8o. - De leer der waarheid, die naar de Godzaligheid is. Volgens den Heidelbergschen Catechismus. Amst. 1800. 8o. - Paulus' grootheid van geest en verheven karakter. Altona. 1801. - Paulus' vorderingen in wijsheid en heiligheid. Altona 1803. - Het leven van Paulus den Apostel, in Kerkelijke Redevoeringen. uitgespr. in de Herv. Gem. van Breda en van Amsterdam. Amst. 1804. 8o. 3 dln. 6 st.Ga naar voetnoot1). Het leven, de leer en de daden van den Verlosser. Met aanteek, voor mingeoefenden. Amst. 1825. 8o. Men heeft Haack ook te houden voor den schrijver van een anoniem verschenen: Antwoord op de Ernstige bedenkingen op zekeren rondgaanden brief v.d. Cardinaalen, Aartsbisschoppen en Bisschoppen v.d. Gallicaansche Kerk, voor echt verklaard door de Amsterdamsche predikanten Jacques Renaud Bouillier, Filip Serurier, Petr. Haack en Thomas Peirson; betreffende de Onbeëedigde Uitgewekene Fransche Priesters. Amsterd. 1794. 8oGa naar voetnoot2). Voorts werd aan Haack toegeschreven een Adres aan alle de respective Hoogeerw. Synodale Vergaderingen der Herv. Nederduitsche Gemeenten dezer landen, die dezen jare zullen gehouden worden: tot redres van de voorkomende gebreken in de nieuwe Evangelische gezangen, zoo ten aanzien v.d. Herv. leer, als die der taal en dichtkunde. Door en van wegens een aantal Leeraren, Ouderlingen en Diakenen en Leden der gemeente in ons Vaderland. Amst. 1807Ga naar voetnoot3). Wat zijn gedichten betreft, onder de zinspreuk: Tandem bona causa triumphat’ komt van hem een gedicht voor, getiteld: Eene Bespiegeling van het heil aan Nederland geschonken door de aanbiddelijke hand der Goddelijke Voorzienigheid, in de zegenrijke omwending in Gedenkzuil opgerigt ter gedachtenis v. Nederlands heil en Oranje's zegepraal. Ook de Bundel Lijkzangen op Petr. Hofstede bevat een gedicht van | |
[pagina 417]
| |
hem. Verder zijn nog bewaard van hem twee bekroonde dichtstukken, waarvan een gedicht getiteld: De verheerlijking van Christus op den Berg, waaraan een accessit werd toegekend door het Haagsche Dichtgenootschap: ‘Kunstliefde spaart geen vlijt.’ Dat Haack felle vijanden had blijkt uit den Schimpbrief tegen hem gericht d.d. 16 Nov. 1793, geteekend: Philalethes (zie: Nav. XLII (1892), blz. 384-390. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 1. - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 1; III blz. 661. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. III, blz. 513-516. - Aanh. op het Woordenb. v. Kunsten en Wetensch. III lett. G.-K. blz. 273. - Boekz. Jrg. 1814b, blz. 778; jrg. 1824b, blz. 228, 229. - Croese. Pred. Amst., blz. 441-447; verv. op Croese, blz. 167-169. - Domela Nieuwenhuis, Luth. Gem. Amst., blz. 243. - v.d. Aa, Wdb. Ned. Dichters. II, blz. 293, 294. - H. Bosscha, Gesch. der Ned. Staats-Omwentel. in Ned. III, blz. 143. - v. Troostenburg de Bruyn, Herv. K. in O.-Indië, blz. 343. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. IV, blz. 546 v.v. - Alg. Konst- en Letterbode. XI (1793) No 287, blz. 203. - Nav. VII, blz. 95, 253, 254; VIII, blz. 134, 238, 239, 300, XXI, blz. 506. - v. Doorninck, Verm. en Naaml. Schr. II No 104. |
|