hij na een langdurig lijden, terwijl zijn echtgenoote, Petronella Antonia van der Kemp, hem reeds den 18en October 1779 was voorgegaan. Zijn beeltenis werd naar Perkois door de Sallieth gegraveerd.
‘'s Gravezande was een merkwaardig man, wiens verdiensten nog te weinig zijn gewaardeerd. In de archieven van classis en kerkeraad vindt men overal blijken van zijn onvermoeide werkzaamheid, zijn keurige orde en netheid in schrift en stijl, zijn uitgebreide kennis en helder oordeel ... In den kerkeraad was hij de vraagbaak, waar verschil van inzicht door historische kennis kon worden vereffend, en het is een lust, de duidelijke rapporten te lezen, die door den scherpzinnigen man over vele gewichtige zaken werden uitgebracht’ (Nagtglas). Bovendien was hij niet ijdel: bij zijn testament had hij een geschrift gevoegd, waarin hij verzocht, dat over hem geen lijkrede zou gehouden worden en ook ‘dat mijne kinders geene Rouwgedichten (zoo 'er zijn mogten) ter drukpers geeven; en dat men in de Boekzaale, zonder omslag, mijn overlijden melde.’
Vooral heeft 's Gravezande zich als kerkhistoricus verdienstelijk gemaakt; in zijn werken vindt men vele bijzonderheden, die elders tevergeefs gezocht worden en ‘voor den beoefenaar der Nederlandsche Hervormingsgeschiedenis zijn en blijven [zijne] geschriften onmisbaar... Op dwalingen [hem] te betrappen valt veel moeilijker dan onvolkomenheden aan te wijzen; doch het laatste doe men nooit zonder te erkennen dat [hij] alles gebruikt [heeft], waarover [hij] beschikken kon’ (Sepp). De eerste vrucht zijner kerkhistorische studie was: Geschiedkundig bericht aangaande Hermannus Faukelius, alsmede den oorsprong van het kort begrip der christelijke religie, voor die haar willen begeven tot het H. Avondmaal (opgenomen in Boekzaal, Jaarg. 1765b, blz. 165-180, 187-201). Daarna gaf hij achtereenvolgens: Twee honderd-jarige gedachtenis van het eerste Synode der Nederduitsche kerken onder het kruis, zo in, als buiten Nederland allezins verstrooid, gehouden te Wesel den 3 November 1568, gevierd in een kerkreden over 1 Cor. 14:40 den 20 November 1768 (Middelb. 1769); Tweede eeuw-gedachtenis der Middelburgsche vrijheid zoo in den godsdienst als burgerstaat (Middelb. 1774); Geschiedkundige Narichten betrekkelijk de blanke en zwarte Jooden te Cochin op de kust van Malabar (Verhandd. Zeeuwsch Gen. der Wetensch. te Vlissingen, dl. VI, blz. 517 vv., dl. IX, st. 2, blz. 515 vv.; Middelburg 1778, 1782); De Unie van Utrecht herdacht, in een kerkrede over Ps. 133:1 (Middelb. 1779); Vreede-groet ter inwijing van het nieuw gebouwde Armziekenhuis op de Heeregragt te Middelburg (Middelb. 1785); Bedenkingen over de Aanmerkingen wegens de Psalmborden in de Kerken,
voorgesteld in de Boekzaal van Juli 1786 (Boekzaal, 1786b, blz. 205-208). Dit betreft den historischen oorsprong van het woord ‘Pause’ op die borden.
Evenzeer getuigt van historischen zin de uitgave van een Naamlijst, van alle de Predikanten der Nederduitsche Gereformeerde Kerke te Middelburg zedert de openbare invoeringe der Kerk-Hervorminge, door 's Gravezande en Aug. van der Sloot, predikanten te Middelburg. Er bestaat een druk van 1758, terwijl de derde druk, ‘nu door den Eerstgenoemden vervolgd,’ te Middelburg in 1782 verscheen. Bovendien was in een ‘vernieuwde uitgave’ der Naamlijst der Predikanten, Ouderlingen en Diakonen, Die de Gereformeerde Nederduitsche Kerke en Armen der stad Middelburg in Zeeland bediend hebben sedert de Reformatie ... tot het jaar 1766, ingesloten, 3 stukken (Middelb. 1766), de herziening der predikantenlijst van 's Gravezande's hand.
In de Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen