[Johannes Goethals]
GOETHALS (Johannes), was de zoon van Georgius Goethals van 1609 tot 1619 predikant te Blaricum en Laren en daarna tot zijn overlijden in 1670 te Hoorn Johannes werd geboren in 1611 en op 16jarigen leeftijd den 4en Mei 1627 als student te Leiden ingeschreven. Hoewel in het Album Stud. L.B. ‘Hornanus’ genoemd, valt te betwijfelen, of Hoorn inderdaad zijn geboorteplaats is geweest, daar zijn vader in 1611 niet aldaar, maar te Blaricum stond. Na tot doctor in de wijsbegeerte en proponent te zijn bevorderd, aanvaardde hij in 1632 de Evangeliebediening te Schellinkhout, ging in 1634 naar Purmerend en werd den 22en April 1640 te Delft bevestigd. In 1644 ontving hij een beroep naar den Haag en wenschte Utrecht hem als achtsten predikant, waarvoor Voetius zelf naar Delft reisde, om hem hiertoe over te halen, doch Goethals bleef zijn gemeente getrouw en diende haar tot zijn overlijden op 24 December 1673. Huygens wijdde hem een grafschrift (Gedichten, uitg. Worp, VIII, 106) en maakte ook een vers op het ongeluk, dat Goethals den 19en September 1645 trof, toen hij, bij Oost-Eeckeloo in een boot op de Schelde zittend, overzeild werd en nauwelijks het leven eraf bracht. In 1646 tot hofprediker benoemd, stond hij het volgend jaar prins Frederik Hendrik in zijn laatste oogenblikken bij en ‘kweet zich als een getrouw Herder omtrent zijn Hoogheid, niet aflatende van hem te vermaanen, te vertroosten, te verkwikken, te bemoedigen, met alle bedenkelijke redenen op dezen veegen toestand passende.’
Goethals was blijkbaar hooggeacht en is in verschillende kerkelijke functiën werkzaam geweest. Zoo werd hij o.a. met Petrus Cabeljau, predikant te Leiden, afgevaardigd naar een conferentie, den 27en Juni 1653 te Emmerik met eenige Jezuïetenpaters gehouden, waarvan het verslag in 1655 te Leiden bij Cornelis Banheyningh is uitgegeven. Ook werd hem op 't laatst van zijn leven, in 1673, een bezending opgedragen naar prins Willem III in het leger te velde, met het verzoek, dat deze vorst orde zou willen stellen op ‘de hooghstijgende boosheyt van veele woeste soldaten en ruyteren in ongoddelijck vloecken en sweeren.’
Van zijn hand verscheen in druk:
Godtzalig overlijden van Zijne Hoogheit Frederijk Hendrijk (Leiden 1647). |