Oud-Loosdrecht, dat hem op 14 December 1852 beroepen had. Slechts korten tijd, doch algemeen geacht en geliefd, was hij hier werkzaam, bedankte voor beroepen naar Vianen en Monnikendam, maar nam dat naar Heemstede aan, om aldaar Beets op te volgen, die naar Utrecht vertrokken was. Den 6en Juni 1854 beroepen, werd hij hier op 1 October van dat jaar door zijn vriend en voorganger ingeleid, na den 17en September van Oud-Loosdrecht een hartelijk afscheid genomen te hebben. In 1861 gaf hij gehoor aan de roepstem der gemeente IJsselstein; zijn Afscheidsrede, gehouden te Heemstede op 27 October 1861 (z.p. of j.) verscheen in druk en bijna acht jaar arbeidde hij in dezen nieuwen kring, tot hij in Mei 1869 een beroep naar Utrecht ontving en van IJsselstein den 22en Augustus d.a.v. afscheid nam. Op zijn nieuwe standplaats werd hij 5 September 1869 wederom door Beets bevestigd, doch overleed reeds den 11en Maart 1873. De Woorden, gesproken bij het open graf van den Weleerw. Zeergel. Heer B. Gewin, overleden 11, begraven 15 Maart 1873, door Hasebroek, Beets, J.C. Verhoeff e.a., zagen het licht en onder zijn portret schreef Beets het volgende vers, gedateerd 15 Maart 1873:
Gij neemt een vriendschap mede in 't graf
En wacht haar nieuwen morgen af
Gewin heeft, behalve bovengenoemde leerrede, nog enkele bijdragen in Jaarboekjes geleverd, maar zich vooral bekend gemaakt door zijn, onder het pseudoniem ‘Vlerk’ uitgegeven Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijn vrienden, uitgegeven te Amst. 1841, herdrukt te Arnhem en Nijmegen z.j. (1902), met voorwoord van W.F.C. van Laak, een ‘proeve van die humoristische letterkunde, waarin Hildebrand, Jonathan en Klikspaan hun naam een halve eeuw handhaafden.’ ‘Het geheel valt merkwaardig in het genre van Dickens: hoofdonderwerp, stemming, stijl, platen en titelversiering’. Toen de vier vrienden (Beets, Hasebroek, Kneppelhout, Gewin) ‘of ten minste een paar van hen, een reisje langs den Rijn en naar Zwitserland gedaan hadden, had Gewin daar eene beschrijving van gemaakt, natuurlijk met allerlei bijwerk en verandering van namen en omstandigheden... Die goede Gewin was een liefhebber van grappen. Had hij niet als student een grooten brief aan mijn ouders geschreven, een brief zoo ontzaglijk, dat het vel sterk en dik papier wel een geheele tafel bedekte? Daarin had hij schertsend, in Bijbelstijl, in de tale Kanaäns, allerhande nieuwtjes medegedeeld, aardig te zamen gebracht, met geestige afwisseling van het een op het ander overgaand’ (V. Laak).
Na de Reisontmoetingen heeft Gewin echter niets meer van dien aard uitgegeven. ‘Voortaan zou Bernard Gewin de deftigheid bewaren voor het groote publiek en doen, alsof hij nooit den luchtigen Vlerk gekend had’ (V. Laak).
Litteratuur: Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., dl. I, kol. 936. - Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb., blz. 275. - Dyserinck, Herinneringen aan Nic. Beets (Utr. z.j.), blz. 167. - Van Laak, Voorwoord bij de 2e uitg. van de Reisontmoetingen. - Alb. Stud. L.B., kol. 1286. - Boekzaal, passim.