worden. Zijn populairiteit was zóó groot, dat bij eene socialistische woeling in Leeuwarden, waarbij vele ruiten het moesten ontgelden, zijn huis op uitdrukkelijk verlangen der raddraaiers gespaard werd. Oorspronkelijk ‘van evangelische richting, die een rationalistischen, toch warmen ondertoon niet verloochende’, werd hij, toen het modernisme omstreeks 1860 in ons Vaderland opkwam, met zijn vertrouwden vriend P.H. Hugenholtz Jr, destijds Hervormd predikant te Leeuwarden, één der overtuigdste aanhangers van die richting.
Van zijne indertijd zéér bewonderde lezingen gaf hij een verzameling uit, getiteld: Ondeugende Scherts (Leeuw. 1871), terwijl van zijn kanselarbeid het volgende het licht zag:
Leerredenen ter gedachtenis aan zijn vroeg ontslapene gade (Leeuw. 1855). |
Oorlogslessen, godsdienstige toespraken (Leeuw. 1870). |
Afscheidswoorden. Viertal toespraken (Leeuw. 1888). |
Voorts verscheidene leerredenen in de Stuiverspreeken en zeer veel stichtelijke bijdragen in het Bijbelsch Dagschrift. |
Zijn portret komt voor in de Doopsgez. Bijdr., Jaarg. 1903.
Litteratuur: Doopsgez. Bijdr., Jaarg. 1903, blz. 119-123; Jaarg. 1904, blz. 239, 240.