zijn geliefde gemeente. Afscheidsrede over Hebr. 14:20, 21, gehouden te Kampen op 4 Aug. 1872 (Kampen 1872). Twee jaar was hij daarna werkzaam te Groningen, tot hij deze gemeente verwisselde met die van 's-Gravenhage. De Afscheidsrede gehouden te Groningen (Gron. 1874) zag evenzeer het licht. Bijna 28 jaar diende hij nog met groote toewijding de Haagsche gemeente, herdacht zijn 40jarige Evangeliebediening met een leerrede, uitgegeven als: Van Gods weldaden overstelpt ('s-Grav. 1901) en verkreeg den 30en April 1902 zijn emeritaat. Ook de afscheidsrede: Gode en aan het woord Zijner genade bevolen, naar Hand. 20:32 (Grav. 1902), zag het licht. Den 23en December 1907 is hij te 's-Gravenhage overleden.
Gerth van Wijk was een wetenschappelijk gevormd man, voor wien de studie der kerkgeschiedenis vooral aantrekkelijkheid bezat. Over het onderwerp, in zijn proefschrift behandeld, leverde hij nog een artikel in de Stemmen voor Waarheid en Vrede, Jaarg. 1890, blz. 1227 vv. getiteld: De hoof der bisschoppelijke klerezie, in 1774, verijdeld, doch vooral heeft hij zich bekend gemaakt door een omwerking van Wylie's Geschiedenis van het Protestantisme (Leiden 1884-1889) en door de bewerking van het bekende Leerboek der Kerkgeschiedenis van J.H. Kurtz (1904). In beide werken heeft hij de gedeelten, die op Nederland betrekking hebben, aanzienlijk verbeterd en naar het laatstgenoemde een Examinatorium in de kerkgeschiedenis ontworpen (2e dr., Utr. 1910). Bovendien leverde hij in de tweede uitgave van Herzog's Real-Encyclopaedie (1883) artikelen over Jansenisten-Kirche en Holländ. Kirchliche Statistik, welk laatste in de derde uitgave (1903) belangrijk werd uitgebreid, terwijl hij hierin ook artikelen over da Costa, Het Haagsche Genootschap en Christo Sacrum bewerkte.
Op ander gebied toonde Gerth van Wijk evenzeer thuis te zijn, getuige zijn geschriften:
Onze kinderen in Christus geheiligd. Bijdrage tot recht verstand van het doopformulier der Ned. Herv. Kerk (Utr. 1866), |
een vertaling van F. Bonifas, Het Apostolisch onderwijs in zijne eenheid geschetst (eerst verschenen in de Godgel. Bibliotheek, daarna afzonderlijk, 1867), en |
De Tabernakel, de woning Gods onder de menschen (Amst. 1876). |
Bovendien verschenen onder zijn toezicht een nieuwe uitgave van Flavius Josephus, Joodsche Oudheden (Leiden 1884-1887) en een vertaling van J. Cumming, De geschiedenis der Aartsvaders (1896). |
Ook in den Schoolstrijd heeft hij zich niet onbetuigd gelaten: jaren lang was hij lid van het Hoofdbestuur der Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, krachtig werkte hij mede aan het Volkspetitionement in 1878 en aan de oprichting van de Unie ‘Een School met den Bijbel.’ Niet minder dan 245 maal trad hij als Unie-spreker op en tal van debatten over de Schoolkwestie werden door hem gehouden, naar aanleiding waarvan hij in 1881 te Leeuwarden candidaat werd gesteld voor de Tweede Kamer. Reeds jaren te voren had hij ook in geschrifte deze zaak voorgestaan, zoo door zijn uitgave van Een woord over het anti-schoolwetverbond (1e en 2e dr. Gron. 1873) als door zijn rede, op 17 Januari 1873 te Leeuwarden gehouden en eveneens gedrukt: Een woord over Christelijk schoolonderwijs (Gron. 1873). Deze laatste trok de aandacht van Groen van Prinsterer, hetgeen tot een kennismaking leidde, die later in een hartelijke vriendschap overging.
Gerth van Wijk wordt geroemd als ‘een ernstig en getrouw Evangelie-prediker