[Jan Gerritzen]
GERRITZEN (Jan), zoon van Gerrit Thomas Gerritzen en Anna Aalbers, werd den 26en November 1801 te Arnhem geboren en liet zich op 18 September 1819 te Utrecht als student inschrijven, waar inzonderheid Prof. J.H. Pareau zijn leermeester was. In zijn studietijd beantwoordde hij een prijsvraag, door de Litterarische faculteit der Utrechtsche hoogeschool uitgeschreven, op zeer verdienstelijke wijze, zoodat hij daarvoor de gouden eerepenning verkreeg, terwijl de verhandeling zelf, getiteld: Commentatio de quaestione literaria: disquiratur, cur Hebraei ante exsilium Babylonicum se ad idolorum pluriumque Deorum cultum valde propensos, postea autem universe ab eo vehementer alienos ostenderint, tum etiam utrum in hac agendi diversitate mutaverint indolem an vero servaverint, in de Jaarboeken der Utrechtsche Academie (1822/23) werd opgenomen. Den 4en Mei 1825 door het Provinciaal kerkbestuur van Gelderland tot den predikdienst toegelaten, deed hij op 18 December 1825 zijn intrede te Zoelen, waar hij werkzaam bleef tot zijn emeritaat, dat den 1en Januari 1866 inging. Hij was gehuwd met Johanna Hermina Repelius en overleed den 26en April 1872 te 's-Gravenhage.
Litteratuur: Arch. K.G., dl. IV, blz. 308. - Alb. Stud. Rh.-Traj., kol. 226. - Aangevuld door persoonlijke mededeelingen.