[Henricus Geesteranus]
GEESTERANUS (Henricus), zoon van Henricus, die waarschijnlijk een broeder was van Jodocus, promoveerde den 23en Juli 1604 te Leiden tot artium liberalium magister op theses, getiteld Philosophemata miscelanea en deed in November van dat jaar zijn intrede als predikant te Assendelft, waar hij in September was beroepen. In 1610 behoorde hij tot de onderteekenaars der bekende Remonstrantie en ging in Juli 1612 van Assendelft naar Haarlem. Op de synode van Enkhuizen in October 1618 werd hij met twee ambtgenooten aangeklaagd op een zestal punten, waarvan de belangrijkste waren, dat hij mede de Kerkorde van 1591 had ingevoerd en de Remonstrantie onderteekend. Geesteranus verklaarde, dat het laatste hem thans leed deed en dat de invoering dier Kerkorde geschied was, om grooter kwaad te voorkomen, waarop de Synode besloot, hem als predikant te Haarlem te handhaven, indien hij ‘behoorlycke scultbekennynge’ aan de gemeente wilde doen en zich voorts als een getrouw herder zou gedragen. Geesteranus onderwierp zich aan dit besluit en diende verder de gemeente tot zijn overlijden in November 1640. Dat zulk een handelwijze hem door de Remonstranten nagehouden is, blijkt wel uit een brief van Paschier de Fijne aan Episcopius, opgenomen in v. Vloten's levensbeschrijving van De Fijne, aant., blz. 73.
Geesteranus schreef lofdichten in 't Latijn en 't Hollandsch op de werken zijner tijdgenooten, o.a. op Ampzing's Beschrijving der stad Haarlem en gaf verder uit: Over 't Hooglied Salomons (Amst. 1638).
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., dl. III, kol. 442. - Brandt, Reformatie, dl. II, blz. 920. - Molhuysen, Bronnen t.d. Gesch. der Leidsche Univ., blz. 153, 463. - Reitsma en v. Veen, Acta, dl. I, blz. 370; dl. II, blz. 5-14. Knuttel, Acta, dl. II, blz. 185, 233, 261-263.