die haer onder 't kruys zoo wel wisten te dragen.’ Ook zij stierf, evenals haar zoontje Jan Evert, op 2 November 1622 aan de pest.
Van Geesteranus wordt door zijn broeder Petrus getuigd, dat hij ‘niet veragt is geweest anders als van sulke, die hem niet gekent hebben, maer die van degenen, die hem te regt gekend hebben, nooit ten vollen heeft kunnen geprezen worden.’ Voetius schildert hem als volgt: ‘Geisterani excitatum erat ingenium; eximius ille in philosophia et lingua Hebraea, in poësi Latina et Graeca, in scripturarum lectione, in originalibus apprime exercitatus,’ en wanneer hij over Geesteranus' afval van de rechtzinnige leer schrijft, doet hij het met de woorden van Vergilius: ‘animus meminisse horret luctuque refugit.’ Van Remonstrantsche zijde is de lof niet onverdeeld, omdat hij zich niet bij hun partij had aangesloten. Uyttenbogaert en Episcopius oordeelden, dat hij een man geweest is ‘die de gemeene saeke veel goedts hadt kunnen doen,’ indien hij ‘nevens de godtsaligheit des levens, sich in eenige dingen wat rekkelijker hadt getoont tot onderhoudinge der eenigheit.’ Sommigen beweerden ook, dat hij wel geleerd was, maar ‘wat al te zeer bleef hangen aan zijn verstand en veel werk maakte van zijn eigen oordeel.’
Behalve het bovengenoemde heeft Geesteranus in druk uitgegeven:
Verborum seu dictorum distinctio. |
De dilectione. |
De magistratu. |
Consensus Pauli et Jacobi, sive de justificatione ex fide et operibus (1620). |
Beginsel-boek van de eere Gods, stichtinge en saligheyt enz. (1682). |
Idolelenchus, door Camphuysen ‘in duytse rijmen overgeset’ en opgenomen in diens Theologische Werken. |
Geesteranus' denkbeelden blijken ook uit een aan de Remonstranten gerichte Waerschouwinghe voor de verdruckte Gemeynten over 't stellen van een Confessie. Begrepen in zeeckere extracten wyt eenighe brieven aen een particulier vrundt (z.p. 1620), opgenomen in Camphuysen's Theologische Werken (uitg. 1672, blz. 607-615). Dit geschrift maakte zooveel indruk, dat ertegen werd uitgegeven: Brieff der Ghecommitteerde van de Societeyt der Remonstranten aen alle Remonstrantsghesinde ghemeynten der vereenichde Nederlanden aengaende het stellen ende bevorderen van een Confessie tot Contra-Waerschouwinghe. |
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., dl. III, kol. 444. - Glasius, Godg. Ned., dl. I, blz. 503. - Rademaker, Camphuysen, blz. 78, 85-91, 95-102, 115, 146, 147, 246. - Duker, Voetius, dl. I, blz. 49, 109, 110, 291, XLVII. - Brandt, Reformatie, dl. II, blz. 512; dl. III, blz. 358-388. - Reitsma, Herv. en Herv. kerk, blz. 542, 574. - Knappert, Gesch. N.H.K., dl. I, blz. 144, 146. - Kühler, Socian., blz. 148. - Tideman, Biogr. Naaml. Rem. Br., blz. 292. - Doopsgez. Bijdr., Jaarg. 1883, blz. 70. - Reitsma en v. Veen, Acta, dl. II, blz. 17; dl. VI, blz. 342. - Kuyper, Post-Acta. blz. 498, 508. - N. Arch. K.G. dl. I, blz. 356, 357. - Stud. en Bijdr., dl. IV, blz. 261-266. - Rogge, Cat. Pamfl. Rem. Bibl., 1e st. 1e afd., blz. 156, 157.