[Jhr. Louis de Geer]
GEER (Jhr. Louis de), uit hetzelfde geslacht als de voorgaande, werd den 28en December 1831 te Utrecht geboren en bekroonde den 21en Juni 1855 zijn theologische studie aan de Hoogeschool aldaar - ingeschreven den 7en September 1850 - met een dissertatie De oraculo in Moabitas, quod occurrit Jesaiae Cap. XV et XVI (Traj. ad Rh. 1855). Den 5en October 1855 door het provinciaal kerkbestuur van Utrecht tot den predikdienst toegelaten, ontving hij spoedig een beroep naar Bunschoten, waar hij den 18en Mei 1856 bevestigd werd. In 1859 ging De Geer naar Baambrugge, in 1860 naar Baarn en in 1861 naar Doesburg, waar hij vijf zeer gelukkige en gezegende jaren doorbracht. Toen echter Groningen hem in 1866 beriep, meende hij aan die roeping gevolg te moeten geven en verbond zich den 4en November van dat jaar aan zijn nieuwe gemeente met een uitgegeven leerrede over Rom. 1:16: Ik schaam mij het Evangelie van Christus niet (Gron. 1867). Eindelijk verwisselde hij deze gemeente nog met Rotterdam, waar hij 29 October 1876 intrede deed en werkzaam was tot zijn emeritaat, dat den 1en April 1885 inging. Hij vestigde zich nu te Velp, werd lid van den gemeenteraad van Rheden, welke functie hij bekleedde tot zijn overlijden op 27 Februari 1909. Den 2en Maart d.a.v. werd zijn stoffelijk overschot in het familiegraf te Jutphaas bijgezet. Hij was den 21en October 1859 gehuwd met Petronella Elisabeth Beckeringh.
De Geer bewoog zich in de practijk van het leven. Sterk gekant tegen de moderne richting, die in zijn tijd zoo grooten invloed verkreeg, was hij jaren lang lid van het Hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging. Ook zat hij in het bestuur van de Voorloopige Opleiding, den Bond van Evangelisatiën, de Groen van Prinsterer-school, het Christelijk gymnasium te Utrecht en den Haag, de Vereeniging voor Bijzondere Leerstoelen en het Hoogeland. Bovendien heeft hij, behalve de reeds genoemde, nog verschillende geschriften het licht doen zien, namelijk:
De liefde Gods, Leerrede over Joh. 3:16 (Utr. 1860). |
Afscheidsrede naar Hebr. 11:13c (Amst. 1862). |
Psalm XXV (Amst. 1864). |
Toespraak over Pred. XIII:1a (Zeist 1865). |
Twaalf tafereelen uit het leven van David (Zwolle 1866). |
Ruth (Gron. 1867). |
(Met Ploos van Amstel): Bevestiging- en intreepreek (Gron. 1869). |
De arbeidersvraag en hare oplossing van kristelijk standpunt (Gron. 1870). |
Psalm XIX (Amst. 1870). |
Verklaring van Psalm 97 (Zwolle 1873). |
Leiddraad bij de onderwijzing in de Heilige Schrift (2e dr. Gron. 1876). |
Gedachten en spreuken, oorspronkelijk en verzameld (Rott. 1877). |
Psalm CXVII (Amst. 1883). |
Verder schreef hij een inleiding bij het bekende boekje Jessica's eerste gebed, uit het Engelsch (Gron. 1868).
Litteratuur: Schatkamer, Jaarg. 1909, blz. 97. - Jaarboek v.d. Ned. Adel, 5e Jaarg., blz. 327. - Alb. Stud. Rh. Traj., kol. 375. - Cat. Burgersd. en Niermans, blz. 200.