[Claes Ganglofs]
GANGLOFS, Gangolf of Gangelof (Claes) was in de tweede helft der zestiende eeuw één der voornaamste oudsten onder de Vlaamsche Doopsgezinden. Of hij te Groningen, dan wel te Emden dit ambt bekleedde, is niet duidelijk; Blaupot ten Cate houdt het laatste voor waarschijnlijk. Maar zeker is het, dat hij niet alleen in Groningen en Oost-Friesland, maar ook in Overijsel en Westfalen werkzaam is geweest. Wanneer hij oudste geworden is, kan evenmin worden vastgesteld: op de lijst der oudsten van de Harde Friezen, door K. Vos in het Ned. Archief voor Kerkgesch. uitgegeven, komt zijn naam tweemaal voor onder de afgevallenen: eerst in 1568, daarna in 1586; misschien zijn het verschillende personen. Bij het geschil, dat tusschen de z.g. Huiskoopers en Contra-Huiskoopers ontstond, werd Ganglofs met anderen op de vergadering, in 1589 te Haarlem gehouden, ontboden, om hun oordeel over deze zaak in te winnen, maar zij vertrokken spoedig weer, daar sommigen der vergaderden hun komst niet gewenscht hadden en die als ongevraagd veroordeelden. Ganglofs is daarna als één der hoofden van de Contra-Huiskoopers bekend geworden. Vredelievendheid schijnt geen hoofdtrek van zijn karakter te hebben uitgemaakt, want toen Lubbert Gerritsz (zie beneden i.v.) een toenadering van de Friesch-Hoogduitsch-Waterlandsche partij met de Vlamingen poogde tot stand te brengen door zijn Brief, om overghelevert te worden aen de Leraren der Vlaemsche Mennoniten, anno 1604 in Majo 't Amsterdam vergadert (Amst. 1604) schreef Ganglofs daartegen een Antwoort ende verclaringhe, wt die Heylige Schriftuere aengetogen, van een Liefhebber der Vlaemsche ghemeenten: Op een gedruckt Boecxken der presentatie ofte uytbiedinghe tot vereeniginge van die Hoogduytsche, Vriesche,
Waterlandtsche bevredichde Broederschap aen die Vlaemsche Gemeenten ghesonden enz. (Amst. 1605, herdruk z.p. 1626), waarin hij Gerritsz' denkbeeld bestreed. Als liederendichter deed hij zich kennen door de uitgave van Een nieuw Geestelick Liedtboecxken ghetogen wt den Ouden ende Nieuwen Testamente (Gron. 1593; 2e dr. ald. 1606; 3e dr. ald. 1615; 4e dr. ald. 1633).
Ganglofs was, in tegenstelling met Menno Simons en Leenaert Bouwens, een voorstander van den herdoop, d.w.z.: dat iemand, die reeds op volwassen leeftijd bij een ander Christelijk kerkgenootschap den doop had ontvangen, toch nogeens gedoopt moest worden, als hij tot de Doopsgezinden overging. Wanneer Ganglofs overleed, is niet bekend.
Behalve het bovengenoemde verscheen nog van hem in druk:
Proeve des geloofs (1570, herdruk 1610). |
Dat Gebedt ons Heeren Jesu Christi ... seer schoon uyt der Heyliger Schriftueren verclaert enz. (Gron. 1591; 2e, 3e, 4e, 5e, 6e druk ald., resp. 1593, 1606, 1606, 1615, 1633). |
Een grondich bewijs wt de Godlijcke Schriftuere vertoont, dat Gods gemeynte, de geloovigen op aerden eenich, een volck, onverdeylt, als leden eens lichaems tot malcanderen gevoecht, malcanderen te dienen ... beroepen zijn (z.p., 1599; 2e dr. 1615; 3e dr. 1626). |
Een grondelijcke ende Christelijcke vermaninghe ende Sendtbrief, geschreven wt Christelijcke liefde aen syn Huysvrouw en Broeder. Met noch een Christelijck vermaninghe enz. Met noch eenighe Geestelijcke Liedekens (z.p. 1633). |
Ook zijn gedeelten van zijn betoogen herdrukt in J. de Buyser's Christelijck Huysboeck (1643, blz. 854-876). |